Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0257/GA, 11 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/257/GA

betreft: [klager]            datum: 11 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift  ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 januari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. S. Kara, kantoorgenoot van klagers raadsman, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van de directeur tot verlenging van het boeienregime voor de duur van drie maanden van 1 november 2017 tot 1 februari 2018 (VU-2017-1984).

De beklagcommissie heeft het beklag wegens een formeel gebrek gegrond verklaard en het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager wordt al ruim vijftien maanden bij elk contact met personeel geboeid. In ruimten waar geen personeel is, bijvoorbeeld in de luchtkooi of in de ruimte waar wordt gekookt, is klager niet geboeid. De initiële beslissing bevat een onjuiste grondslag voor toepassing van het boeienregime en bevat derhalve een formeel gebrek. De situatie is uitzichtloos; er is geen uitzicht op enige verlichting. Klager functioneert al geruime tijd goed. Hij begrijpt de argumenten van de directeur, maar er moet zicht komen op enige versoepeling, ook al heeft klager in het verleden twee justitiemedewerkers aangevallen. Het is voor klager niet duidelijk wat hij, naast het goede gedrag dat hij nu toont, nog meer moet doen om de directeur te laten besluiten tot verlichting van het boeienregime. Ten aanzien van het incident dat recentelijk is voorgevallen in het Pieter Baan Centrum (PBC) stelt klager dat dit is ontstaan uit frustratie c.q. slechte bejegening door het personeel. Hij wilde echter niemand doodsteken, zoals wordt verondersteld. Concluderend bestaat onvoldoende noodzaak voor het onverkort voortzetten van het handboeienregime zoals artikel 34 van de Pbw vereist.

Voorts heeft klager ter zitting toegelicht dat medicatie de oorzaak is van het door hem gepleegde delict. Niet voor niets is de behandeling van de tegen hem lopende strafzaak aangehouden in afwachting van nader onderzoek door een farmacoloog.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De directeur erkent dat het initiële besluit een foutieve grondslag vermeldt en derhalve een formeel gebrek bevat. Daarom is destijds een nieuw besluit opgesteld.

Voor onderbouwing van de beslissing wordt verwezen naar het advies van de directeur zorg en behandeling. Er bestaan geen mogelijkheden tot afbouw van het handboeienregime nu er een onacceptabel hoog risico voor het inrichtingspersoneel bestaat. Klager kent een heftige geschiedenis. Achttien jaar geleden heeft hij een werkmeester bijna doodgeslagen. Hiervoor is een tbs-maatregel opgelegd. Vrijwel aan het einde van zijn behandeling heeft hij – zonder aanleiding - een medewerker in de tbs-kliniek doodgestoken. De onvoorspelbaarheid is enorm. Klager geeft zelf aan niet te kunnen verklaren wanneer het misgaat, laat staan dat de inrichting dit kan. Zolang deze situatie zich voortzet, ziet de directeur geen ruimte om minder vergaande maatregelen dan het boeienregime in overweging te nemen. In ieder geval heeft de directeur het verslag van klagers opname in het PBC willen afwachten.

Ten aanzien van de procedures omtrent de verlenging van het boeienregime licht de directeur toe dat de beslissing tot het toepassen van het handboeienregime wekelijks wordt besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) en maandelijks in het Psycho Medisch Overleg (PMO). De directeur zorg en behandeling wordt vervolgens door de voorzitter van het PMO, een psycholoog, geïnformeerd over de bevindingen, op basis waarvan de directeur zorg en behandeling iedere drie maanden een advies uitbrengt over een eventuele verlenging van het handboeienregime. 

Voorts is klager onderzocht in het PBC, alwaar een incident heeft plaatsgevonden waarbij klager een personeelsruimte in is gerend en een pen probeerde te pakken om daarmee vermoedelijk te gaan steken. Er is derhalve des te meer aanleiding om het boeienregime te handhaven. Verder wordt benadrukt dat klager op een afdeling verblijft voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling), hetgeen geen behandelsetting is, maar een beheerssetting. Klagers gedrag is bovendien niet zo goed als hij zelf doet voorkomen; er zijn wel degelijk incidenten geweest in de p.i..

3.         De beoordeling

Voor zover in beroep (wederom) is aangevoerd dat het initiële besluit op een foutieve grondslag berust, overweegt de beroepscommissie dat klagers beklag op dit punt reeds door de beklagcommissie gegrond is verklaard. Klager kan geen beroep instellen tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring. Klager zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.

Ter beoordeling is de vraag of de directeur gerechtvaardigd kon beslissen tot verlenging van het boeienregime voor de duur van drie maanden in de periode van 1 november 2017 tot 1 februari 2018. Het wettelijke kader voor de toepassing van een (voortdurend) handboeienregime wordt gevormd door artikel 35 van de Pbw en de artikelen 9 en 10 van de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen. Toepassing van een dergelijk regime is ingrijpend voor de gedetineerde, zeker naarmate de duur ervan toeneemt. Derhalve is het van belang dat de gedetineerde inzicht wordt geboden in de afwegingen van de directeur die tot voortduring van dat regime hebben geleid. Voorts is het van belang dat de gedetineerde perspectief wordt geboden door uit te leggen welke verandering in gedrag wordt verwacht voordat tot stopzetting van het handboeienregime kan worden overgegaan.

De beroepscommissie stelt vast dat de directeur zorg en behandeling in zijn advies heeft geconcludeerd dat sprake is van een hoog historisch risico op gewelddadig gedrag, ook binnen de setting van een p.i.. Klager is ruim 18 jaar geleden veroordeeld wegens poging tot doodslag op een medewerker van een p.i.. Klager is destijds veroordeeld tot een tbs-maatregel en heeft geruime tijd in een tbs-kliniek verbleven. Vrijwel aan het einde van klagers behandeling heeft zich een incident voorgedaan waarbij klager een medewerker van de tbs-kliniek heeft doodgestoken. Klager heeft zelf aangegeven niet te weten waarom hij soms zo gewelddadig kan zijn. De beroepscommissie stelt voorts vast dat de voortduring van klagers handboeienregime wekelijks is besproken in het MDO en maandelijks in het PMO.

Gelet op de grote ernst van de incidenten jegens personeelsleden en de onvoorspelbaarheid van klagers gedrag kan de beroepscommissie de directeur volgen in zijn beslissing het boeienregime te verlengen in afwachting van de resultaten van klagers verblijf in het PBC. Afhankelijk van die resultaten zal vervolgens moeten worden bezien of aan klager perspectief kan worden geboden op stopzetting van het handboeienregime.

Klagers beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat betrekking heeft op de foutieve grondslag van het initiële besluit, verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 11 juni 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven