Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0162/TA, 19 juli 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           18/162/TA

betreft: [klager] datum: 19 juli 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. T. de Wit, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 december 2017 van de beklagcommissie bij FPC de Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager en zijn raadsman mr. T. de Wit hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad.

Op 18 april 2018 is, na afloop van de behandeling van een andere zaak dan de onderhavige door […], juridisch medewerkster van FPC de Oostvaarderskliniek, medegedeeld dat de inrichting om onduidelijk gebleven reden de uitnodiging voor de onderhavige zaak niet heeft ontvangen dan wel niet heeft onderkend en dat de inrichting daarom vandaag in deze zaak geen inhoudelijk verweer ter zitting zal voeren.   

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft - voor zover in beroep aan de orde - het beschadigen van kleding (OV 2017/185).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard ten aanzien van een tweetal vesten en ongegrond verklaard ten aanzien van broeken, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Aan klager is inzake de voormelde gegrondverklaring een tegemoetkoming van € 10,= voor het ongemak toegekend.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

Twee vesten van klager zijn door toedoen van de inrichting gekrompen en te klein geworden voor klager, wegens het wassen en drogen ervan. Klager kan deze kleding niet meer dragen. Klager heeft meer schade geleden dan de toegekende tegemoetkoming van € 10,=. Klager heeft geen aankoopbonnen, maar voor € 10,= kan klager geen nieuwe vesten kopen. Bovendien was een van de vesten van het merk Guess.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling merkt de beroepscommissie het volgende op. Desgevraagd door de beroepscommissie is na afloop van de zitting vanuit de inrichting schriftelijk aan de beroepscommissie te kennen gegeven dat klager in FPC de Oostvaarderskliniek verblijft op basis van artikel 14a Wetboek van Strafrecht. De beroepscommissie begrijpt daaruit dat klager op de voet van artikel 4, onder e Bvt in de inrichting verblijft en dat op klager de Bvt van toepassing is.

Uit de stukken en de uitspraak van de beklagcommissie leidt de beroepscommissie af dat is komen vast te staan dat twee vesten van klager door toedoen van de inrichting zijn beschadigd, doordat zij bij het wassen dan wel drogen ervan zodanig zijn gekrompen dat zij daardoor door klager niet meer gedragen kunnen worden. Het beklag is gegrond verklaard en klager is het niet eens met de tegemoetkoming. Hoewel het beroepschrift daar verder niet over spreekt, merkt de beroepscommissie voor de volledigheid op dat beschadiging ten aanzien van de broeken op basis van de stukken niet kon en kan worden vastgesteld. De conclusie van de beklagcommissie in dat verband zal door de beroepscommissie dan ook worden gevolgd; het beklag ten aanzien van de broeken zal ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de hoogte van de tegemoetkoming voor het krimpen van de vesten heeft het volgende te gelden. Uitgangspunt is dat een tegemoetkoming bedoeld is voor het door klager ondervonden ongemak. In geval sprake is van schade en indien deze schade eenvoudig is te begroten, kan er aanleiding bestaan schadevergoedings-aspecten te betrekken bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming. In dit geval heeft klager weliswaar aangegeven wat hij een redelijk bedrag ter vergoeding van de schade zou vinden - klager heeft in zijn klaagschrift immers kenbaar gemaakt een bedrag van € 283,= vergoed te willen krijgen, of toch in elk geval een bedrag ter hoogte van € 200,= - maar hij heeft niet (onderbouwd) aangevoerd wat de hoogte van zijn daadwerkelijke schade is. Klagers schade is daarom niet eenvoudig vast te stellen, zodat de beroepscommissie geen schadevergoedingsaspecten kan en zal betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan gelet op het voorgaande naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt - voor zover nog aan de orde - de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 19 juli 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven