Nummer : 18/1116/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 19 juni 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens
[…], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Esserheem.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van
29 mei 2018, inhoudende de degradatie naar het basisprogramma per 31 mei 2018.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 juni 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 18 juni 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatiebeslissing) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de bestreden beslissing leidt en een kenbare belangenafweging te maken. In beginsel levert een enkele ongewenste gedraging geen grond op voor degradatie.
Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden waarbij het negatieve gedrag van verzoeker is afgezet tegen de onderdelen waarop hij ‘groen’ scoort en dat daarbij alle relevante aspecten van het gedrag van verzoeker zijn meegenomen. Als negatief gedrag heeft de directeur alleen het bezit van verschillende vormen van contrabande genoemd, welke alle bij twee opvolgende celinspecties op 11 mei 2018 in verzoekers cel zijn aangetroffen.
Gezien het bovenstaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzitter vooralsnog alleen sprake van incidenteel ongewenst gedrag en dit gedrag levert onvoldoende grond op voor degradatie. Daarmee is de beslissing van de directeur onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, zodat de tenuitvoerlegging daarvan voor schorsing in aanmerking komt.
Het verzoek zal daarom worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 19 juni 2018.
secretaris voorzitter