nummer: 17/3332/GA
betreft: [Klager] datum: 26 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Pree, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 12 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 april 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus. Voorts zijn verschenen […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almelo en […], juridisch medewerker bij de p.i. Almelo. Als toehoorster was aanwezig […], stagiaire bij de p.i. Almelo
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de degradatie van klager naar het basisprogramma (KA-2016-000285).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het negatieve gedrag dat klager zou laten zien is niet afdoende onderbouwd. In het dossier bevinden zich geen stukken met betrekking tot het gestelde overboeken van geld op de rekening van de broer van klager, terwijl dit tamelijk eenvoudig kan worden overgelegd. Daarnaast zijn de vermoedens dat klager contrabande onder zich had niet feitelijk gemaakt. Verder zijn er geen disciplinaire straffen opgelegd en heeft klager niet positief gescoord tijdens een urinecontrole. Ten slotte is het onduidelijk waarom klager extern is overgeplaatst én is gedegradeerd.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was bij de p.i. Almelo niet bekend toen hij werd overgeplaatst. De p.i. Lelystad heeft de p.i. Almelo verzocht klager te degraderen. De informatie over klager is gehaald uit de selectiebeslissing van de selectiefunctionaris. In deze beslissing is het negatieve gedrag van klager opgenomen. Op grond van deze informatie is besloten klager te degraderen naar het basisprogramma.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.
Voorafgaande aan een beslissing over degradatie dient de directeur een belangenafweging te maken. Bij die belangenafweging dient de directeur het “oranje-gedrag” dan wel het “rode gedrag” van de gedetineerde af te zetten tegen het structurele gedrag, waaronder al het “groene gedrag”, van de gedetineerde. Uit die belangenafweging dient duidelijk te blijken waarom het “oranje gedrag” dan wel “rode gedrag” van de gedetineerde, bezien in het licht van het uitgangspunt van het DBT dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun re-integratie, dient te leiden tot degradatie.
Uit het voorliggende degradatiebesluit, alsmede uit de selectiebeslissing van de selectiefunctionaris, blijkt het navolgende. De werkrelatie tussen klager en het personeel is, na een interne overplaatsing, wederom ernstig verstoord. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgehad met klager over zijn gedrag. Deze gesprekken hebben evenwel niet geleid tot de gewenste gedragsverandering bij klager. Het personeel voelt zich gekleineerd, geschoffeerd en geïntimideerd door klager. Klager zegt tegen het personeel dat zij niet capabel zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden en spreekt de medewerkers aan met “klootzak”. Klager neemt een intimiderende houding aan door zichzelf op te blazen en met stem verheffing te spreken als klager het niet eens is met hoe de zaken verlopen op de afdeling. Daarnaast houdt klager weinig tot geen rekening met zijn medegedetineerden. Het gedrag van klager heeft een ernstige negatieve invloed op de algehele bedrijfsvoering.
In het besluit tot terugplaatsing naar het basisprogramma wordt voor het positieve gedrag verwezen naar het D&R-plan. Dit plan zit evenwel niet is het dossier en de beroepscommissie heeft hier dus geen acht op kunnen slaan. Niettemin is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur op basis van het structurele “rode” gedrag, dat op zichzelf reeds afdoende is voor degradatie, in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager te degraderen naar het basisprogramma. De beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma kan dan ook niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is derhalve ongegrond.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met verbetering van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter,
ing. M.J. Mulders en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 26 juni 2018.
secretaris voorzitter