Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0139/GV, 19 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2018Versie:vergelijk
Vergelijk versie 2 met:

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          18/0139/GV

betreft: [klager]            datum: 19 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Anders dan in het advies van de vrijhedencommissie is vermeld, verzoekt klager om strafonderbreking teneinde afscheid te kunnen nemen van zijn overleden moeder, verdriet te kunnen delen, de begrafenis te kunnen bijwonen en dingen te kunnen regelen. De bestreden beslissing is niet, althans onvoldoende, met stukken onderbouwd. De Minister heeft klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen vanwege het ontbreken van de noodzaak daartoe, klagers houding ten opzichte van begeleiding en zijn detentieverloop. Dit laatste is op geen enkele wijze geconcretiseerd. Ook de stelling van de Minister dat klager de afgelopen jaren zijn zussen zou hebben bedreigd en onder druk zou hebben gezet verklaringen af te geven is niet nader gemotiveerd. Dit is ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd. Klager is nimmer vervolgd voor een dergelijke bedreiging en heeft, één zus daargelaten, goed contact met zijn zussen. Bovendien heeft klagers familie te kennen gegeven dat klager op het verlofadres welkom is. Ook is ten onrechte aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegd de omstandigheid dat klager tijdens zijn huidige detentie geen onbegeleid verlof heeft genoten. Nu klagers verzoeken om verlof telkens worden afgewezen, kan met geen enkele vorm van vrijheid worden gestart. Klager heeft overigens in 2010 voor de duur van veertien dagen een verlof in de zin van artikel 26 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) genoten. Dat verlof is zonder problemen verlopen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Om klager in de gelegenheid te stellen afscheid te nemen van zijn overleden moeder, is, gelet op de adviezen van de advocaat-generaal en de vrijhedencommissie, volstaan met een begeleid incidenteel verlof. Klager verzoekt tevens om strafonderbreking om verdriet te kunnen delen en dingen te kunnen regelen. Hiervan is de noodzaak onvoldoende gebleken. Gelet op artikel 36, in verband met artikel 24, derde lid, van de Regeling is ook klagers verzoek de begrafenis bij te wonen afgewezen. Bovendien heeft de advocaat-generaal in zijn advies aangegeven dat, gelet op het aanwezige veiligheidsrisico, geen sprake kan zijn van het bijwonen van de afscheidsdienst. Op grond van de uitgebrachte adviezen is er onvoldoende vertrouwen dat een onbegeleid verlof ongestoord zal verlopen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft, onder verwijzing naar het advies van de advocaat-generaal, positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om incidenteel verlof.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om incidenteel verlof, mits het verlof maximaal een half uur duurt zodat klager kort afscheid kan nemen van zijn overleden moeder, die is opgebaard in de woning op het door klager opgegeven verlofadres. Tevens wordt als voorwaarde gesteld dat, gelet op het aanwezige veiligheidsrisico, het verlof onder bewaking dient plaats te vinden. In de afgelopen jaren heeft klager zijn zussen bedreigd en onder druk gezet en hebben zij hebben meermalen ten behoeve van hem onjuiste verklaringen afgegeven. Om die reden dient te zijn gewaarborgd dat klagers familieleden niet in de woning aanwezig zijn. De door klagers broer, namens de familie, afgelegde verklaring maakt dit niet anders. Gelet op voornoemd veiligheidsrisico kan van een eventueel te verlenen strafonderbreking en van het bijwonen van de afscheidsdienst geen sprake zijn.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf van elf jaar en vier maanden wegens – kort gezegd – gekwalificeerde doodslag, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 1141 dagen is afgesteld dan wel uitgesteld. Aansluitend diende hij een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek, te ondergaan. Op 1 juni 2018 is klager in vrijheid gesteld.

 

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36, in verband met artikel 24 van de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde. Ingevolge het tweede en derde lid van artikel 24 van de Regeling kan het bezoek bestaan uit een rouwbezoek, een bezoek aan graf of columbarium en het bijwonen van de uitvaart, waarbij laatstgenoemde is uitgesloten indien bewaking is aangewezen.

Klager verzoekt primair om strafonderbreking en subsidiair om incidenteel verlof om afscheid te kunnen nemen van zijn overleden moeder, de uitvaart bij te kunnen wonen, verdriet te kunnen delen en dingen te kunnen regelen.

Vaststaat dat klagers verzoek om incidenteel verlof, bestaande uit een rouwbezoek, is toegewezen, onder de voorwaarde dat dit verlof onder begeleiding plaatsvindt. Klager is derhalve in de gelegenheid gesteld afscheid van zijn overleden moeder te kunnen nemen. Gelet hierop is naar het oordeel van de beroepscommissie niet voldaan aan de in artikel 34 van de Regeling genoemde voorwaarde dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Ten aanzien van klagers wens de uitvaart van zijn overleden moeder bij te wonen overweegt de beroepscommissie het volgende. De advocaat-generaal heeft (uitsluitend) positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om incidenteel verlof, mits dit verlof onder bewaking plaatsvindt. Hiertoe wordt aangegeven dat klager in de afgelopen jaren zijn zussen heeft bedreigd en onder druk heeft gezet en dat zij meermalen ten behoeve van hem onjuiste verklaringen hebben afgegeven. Een eventueel te verlenen strafonderbreking is vanwege het aanwezige veiligheidsrisico niet aan de orde. Nu vanwege voornoemd veiligheidsrisico bewaking is aangewezen, is het bijwonen van de uitvaart (in het kader van een eventueel te verlenen strafonderbreking) op grond van artikel 24, derde lid, van de Regeling uitgesloten.

Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat, nu een nadere motivering ontbreekt, de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking teneinde verdriet te delen en dingen te regelen onvoldoende is komen vast te staan. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Minister in redelijkheid heeft kunnen beslissen klagers verzoek om strafonderbreking af te wijzen. Derhalve kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder e en f van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 19 juni 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven