nummer: 18/0106/GV
betreft: [klager] datum: 19 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Kemper, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Klager verzoek om strafonderbreking is ten onrechte enkel op grond van sociale gronden afgewezen. Nu klagers vrouw herstellende is van een zeer intensieve operatie en thuis alle zorgen op zich moet nemen, is het noodzakelijk dat klager zijn vrouw voor een langere periode kan ondersteunen bij haar herstelproces en de gezinstaken. Zodoende kan haar herstel worden bespoedigd. Klager heeft tweemaal eerder om (grotendeels) dezelfde redenen verzocht om strafonderbreking. Terwijl het ene verzoek werd afgewezen, omdat strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd werd geacht, heeft het andere verzoek tot een incidenteel verlof geleid, waarbij klager zijn vrouw na haar operatie heeft kunnen bezoeken. Ten onrechte heeft de Minister zich bij de bestreden beslissing gebaseerd op dezelfde informatie die ten grondslag lag aan de afwijzing van klagers tweede verzoek om strafonderbreking. Namens klager is echter een aanvullende brief van klagers huisarts overgelegd, waaruit de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking op medische gronden blijkt. De Minister heeft deze buiten beschouwing gelaten. Verwezen wordt naar RSJ 7 augustus 2012, 12/2136/GV, waarbij een positief advies van de medisch adviseur reden was om strafonderbreking te verlenen. Nu sprake is van een positief advies van de huisarts, stelt klager zich op het standpunt dat sprake is van gelijksoortige omstandigheden die aanleiding geven strafonderbreking te verlenen. Gelet op de maximale duur van andere verlofmodaliteiten, is strafonderbreking de enige aangewezen vorm van verlof. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van twee weken.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
Klager stelt dat op medische gronden om strafonderbreking wordt verzocht. Zoals echter ook de inrichting en de selectiefunctionaris aangeven, is het verzoek met sociale gronden onderbouwd. Uit een aanvullend schrijven van de huisarts blijkt dat de ondersteuning van klagers vrouw ziet op emotionele steun en het haar ontlasten in het huishouden. Hoewel haar herstel traag verloopt, is een begin gemaakt met de re-integratie op haar werk. De medisch adviseur acht op basis van de stukken strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. In tegenstelling tot hetgeen klagers raadsman stelt, kan een brief van de huisarts niet met een advies van de medisch adviseur worden gelijkgesteld. De huisarts geeft aan wat wenselijk is ten aanzien van het herstel van zijn patiënt, terwijl de medisch adviseur adviseert of op basis van medische gegevens er reden is een bijzondere vorm van verlof toe te wijzen. De advocaat-generaal geeft aan dat, hoewel sprake is van een moeilijke thuissituatie, er geen redenen zijn aangevoerd die aanleiding geven positief te adviseren. Hoewel klagers verzoek vanuit menselijk oogpunt begrijpelijk is, is de noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking onvoldoende komen vast te staan.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem-Leeuwarden heeft, onder verwijzing naar eerder uitgebrachte adviezen omtrent klagers verzoeken om strafonderbreking, negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. De ernst van het door klager gepleegde delict verhoudt zich niet met een eventueel te verlenen strafonderbreking. Het namens klager ingediende verzoek om strafonderbreking in verband met de medische gezondheidstoestand van klagers partner is gebaseerd op onjuiste gronden, aangezien de medisch adviseur heeft aangeven dat slechts sprake is van sociaal wenselijke gronden. Hoewel sprake is van een moeilijke thuissituatie, zijn er, gelet op klagers eerdere verzoeken om strafonderbreking, ook nu geen redenen aangevoerd die aanleiding geven positief te adviseren.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van elf jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – doodslag en witwassen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 december 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verzoek om strafonderbreking.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke levenspartner.
Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van twee weken teneinde zijn vrouw na haar operatie bij haar herstelproces en de gezinstaken te ondersteunen. In RSJ 29 augustus 2017, 17/2241/GV is klagers beroep ten aanzien van zijn tweede verzoek om strafonderbreking ongegrond verklaard. De beroepscommissie overwoog dat de noodzakelijkheid van klagers aanwezigheid voor zijn vrouw c.q. gezin onvoldoende is gebleken. De medisch adviseur heeft op 20 juni 2017 op basis van informatie van de huisarts van 15 juni 2017 geacht dat strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd is. Daarnaast is niet gebleken dat andere (maatschappelijke) instanties de gevraagde hulp niet kunnen bieden.
De beroepscommissie constateert dat, hoewel klagers wens begrijpelijk is, (ook) in onderhavig verzoek om strafonderbreking geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de noodzaak van klagers aanwezigheid voor zijn vrouw en gezin is gebleken. Ook is niet gebleken dat niet kan worden volstaan met hulp en ondersteuning van derden. Het schrijven van de huisarts van 11 september 2017, dat omtrent de zorgbehoefte van klagers partner geen nieuwe inzichten verschaft, maakt dit oordeel niet anders. De beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 19 juni 2018
secretaris voorzitter