Nummer: 18/89/GB
Betreft: […] datum: 17 juli 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.G.H. van de Kamp, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 januari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 6 december 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Arnhem. Op 23 november 2017 is hij geplaatst in de BPG-afdeling van de p.i. Vught, waar een individueel regime geldt. Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, dat op 8 januari 2018 ongegrond is verklaard. Hiertegen heeft klager beroep ingesteld (de onderhavige procedure) en een schorsingsverzoek ingediend. Het schorsingsverzoek is op 12 januari 2018 gegrond verklaard (RSJ 18/88/SGB), waarna klager op 24 januari 2018 is geplaatst in de gevangenis van de p.i. Vught.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Er is geen sprake van een ernstig beheersrisico. Klager heeft geen delictpatroon ten aanzien van geweldsdelicten, het betrof een incident in de huiselijke sfeer. Eerdere plaatsingen in een PPC zijn later als ‘onjuist’ beoordeeld. Ook een beroep tegen een eerdere BPG-plaatsing heeft de beroepscommissie gegrond verklaard . Deze eerdere plaatsingen worden dus ten onterechte aan klager tegengeworpen. Klager was aan het begin van zijn verblijf in de p.i. Arnhem hoogstens brutaal. Klager betwist een groot deel van de verweten gedragingen of de interpretatie daarvan. Klager moest ‘wennen’ aan een nieuwe inrichting en heeft een lager intelligentieniveau dan de gemiddelde gedetineerde. Bij het incident op 16 november 2017, waaraan de selectiefunctionaris refereert, is klager in zijn eigen cel aangevallen door een medegedetineerde. Dat deze medegedetineerde het over een mes heeft, is duidelijk een poging zijn eigen straatje schoon te vegen. Naar de toedracht van het incident is nooit nader onderzoek gedaan. Tegen de beslissing van de directeur rond dit feit lopen enkele beklagzaken. In elk geval is aan klager geen disciplinaire straf van drie dagen in een isoleercel opgelegd, zoals een juridisch medewerker van de inrichting stelt, maar een ordemaatregel van afzondering voor een week. Klager werd vervolgens al in een individueel regime geplaatst, dus hij werd al beschermd tegen meer geweld. Het eerdere voornemen van de p.i. Nieuwegein klager in de BPG-afdeling te plaatsen is ingetrokken, omdat het op onjuiste gronden rustte. Op de lijst met disciplinaire straffen en maatregelen in het selectieadvies zijn verschillende maatregelen ten onrechte vermeld. Ze zijn bijvoorbeeld nooit ten uitvoer gelegd, of het beklag ertegen is gegrond verklaard. Dat klager gold als ‘een gewaarschuwd man’ is ten onrechte, nu klagers eerdere overplaatsing niet aan zijn gedrag was te wijten. Klager heeft niet gesproken met de psychologe die de selectiefunctionaris aanhaalt. Hij is niet gediagnosticeerd met enige psychologische aandoening. Naar alternatieven, zoals plaatsing in een Extra Zorg Voorziening (EZV) is in het geheel niet gekeken. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en het beroep mondeling te mogen toelichten.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De aangehaalde psychologe heeft klager niet gesproken, maar zij heeft zich gebaseerd op het dossier en op gesprekken met betrokken partijen. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat diagnostiek op termijn noodzakelijk is om eerder genoemde aandoeningen vast te stellen of uit te sluiten. In het selectieadvies wordt niet slechts gerefereerd aan klagers plaatsing in het PPC Maastricht, maar ook aan een eerdere plaatsing van klager in het PPC van de p.i. Vught. Deze plaatsing is nooit als ‘onjuist’ beoordeeld. Naar aanleiding van het incident op 16 november 2017 is aan klager, zoals de raadsman stelt, een ordemaatregel van zeven dagen opgelegd. Het onderzoek bestond (onder meer) hieruit dat klager door de directeur is gehoord. Het beklag tegen de ordemaatregel heeft de beklagcommissie ongegrond verklaard. De stelling dat klager al in een individueel regime was geplaatst, is onjuist. Hij was in het basisregime geplaatst. Klagers plaatsing in het huis van bewaring (h.v.b.) was slechts tijdelijk, in afwachting van de beslissing van de selectiefunctionaris. Eerst als gevolg van klagers plaatsing in de BPG-afdeling verbleef klager in een individueel regime. Bij klager is op 13 oktober 2017 een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. De overplaatsing van klager naar de gevangenis van de p.i. Arnhem heeft mede met dit incident te maken. Klager was dus wel een ‘gewaarschuwd man’. Aan hem zijn sinds zijn terugplaatsing in de gevangenis van de p.i. Vught (als gevolg van de toewijzing van het schorsingsverzoek) al twee disciplinaire straffen opgelegd. Daarnaast zijn op 19 oktober 2017 en 9 december 2017 twee maatregelen aan hem opgelegd. Er is dus sprake van actueel problematisch gedrag, niet slechts van (gedateerd) ‘brutaal’ gedrag. In het reclasseringsadvies wordt gesproken van “een delictpatroon in het plegen van vermogensdelicten en mishandelingen” en van klagers veroordeling voor diefstal met geweld. Klager laat al vanaf het begin van zijn detentie op 6 december 2016 problematisch gedrag zien. Zijn gedrag in de inrichting werd in het selectieadvies d.d. 7 februari 2018 (wederom) als rood gekwalificeerd. Klager is moeilijk te handhaven en vraagt veel aandacht, zo blijkt uit dit advies. Er doen zich al lange tijd bijna maandelijks een of meer incidenten voor. In de p.i. Arnhem waren er diverse signalen dat klager naar aanleiding van zijn gedrag slachtoffer van geweld zou kunnen worden.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
4.2. Klager is op 24 januari 2018 in de gevangenis van de p.i. Vught geplaatst. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat door die plaatsing het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht hem een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
4.3. De BPG-afdeling van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.
4.4. Een (al dan niet onherroepelijk) tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele of beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven.
4.5. De selectiefunctionaris heeft de verstrekte gegevens over klagers gedrag en zijn betrokkenheid bij het incident op 16 november 2017 in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Anders dan tijdens de schorsingsprocedure is voldoende aannemelijk geworden dat klager sinds het begin van zijn detentie en zeker ook recent problematisch gedrag heeft vertoond. Dit heeft zelfs na klagers terugplaatsing in de gevangenis tot twee disciplinaire straffen geleid. Zijn gedrag wordt als rood gekwalificeerd. Voorts is het beklag tegen de maatregel vanwege het incident op 16 november 2017 inmiddels ongegrond verklaard, is duidelijk geworden dat aan klager in het najaar van 2017 nog twee maatregelen zijn opgelegd en is bij hem een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. Het personeel van de inrichting stelt dat klager moeilijk te handhaven is.
4.6. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 17 juli 2018.
secretaris voorzitter