Nummer: 18/84/GB
Betreft: [klager] datum: 8 augustus 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.B.A. Acda, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 januari 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsman, op 11 mei 2018 door een lid van de Raad gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager was sinds 2 november 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de locatie Sittard. Vanuit deze inrichting is hij geselecteerd voor deelname aan een p.p. Op 24 juli 2017 is het programma aangevangen en is klager administratief ondergebracht bij de EMD Roermond. Op 10 oktober 2017 is klager als voorlopig gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Sittard geplaatst. Op 9 november 2017 is de voorlopige hechtenis opgeheven.
Op 15 november 2018 is beslist tot beëindiging van deelname aan het p.p. en is klager geplaatst in de gevangenis van de locatie Sittard. Hiertegen heeft klager bezwaar ingesteld, dat op 4 januari 2018 ongegrond is verklaard. Tegen die beslissing richt zich het onderhavige beroep. Hangende de beroepsprocedure is klager wederom geselecteerd voor deelname aan een p.p. Dit programma is op 1 mei 2018 aangevangen en klager is toen administratief ondergebracht bij de EMD Ter Peel. Op 20 juli 2018 is klager in vrijheid gesteld.
3. Ontvankelijkheid
3.1. Nu klager per 1 mei 2018 wederom deelnam aan een p.p. en hij bovendien
inmiddels in vrijheid is gesteld, is het belang aan het beroep komen te ontvallen. Daarom dient klager in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Dat is slechts anders indien klager om een tegemoetkoming zou hebben verzocht. Hiervan is geen sprake. In dat kader merkt de beroepscommissie het volgende op.
3.2. De verwijzing van klagers raadsman (ter zitting) naar artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan niet worden aangemerkt als een verzoek om een tegemoetkoming. Dit artikel is namelijk niet van toepassing op penitentiairrechtelijke procedures als deze, zodat de beroepscommissie zich hierover niet inhoudelijk uitlaat. Een verwijzing naar dit artikel door een professionele rechtsbijstandverlener kan dan ook bezwaarlijk worden aangemerkt als een verzoek om een tegemoetkoming in de zin van artikel 73, vierde lid, jo. artikel 68, zevende lid, van de Pbw.
3.3. Voor zover de raadsman artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering heeft willen betrekken op de periode tussen de opheffing van de voorlopige hechtenis (9 november 2017) en de beslissing tot beëindiging van het p.p. (15 november 2017), geldt bovendien dat deze periode thans in het geheel niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen is. Zoals onder 2. uiteengezet, heeft het beroep immers slechts betrekking op de beslissing tot beëindiging van het p.p. en niet op de periode daarvoor.
3.4. De beroepscommissie is overigens ambtshalve bekend met het feit dat klagers beklag tegen zijn plaatsing door de directeur in het h.v.b. van de locatie Sittard gegrond is verklaard en dat hij hiertegen nog een beroepszaak heeft lopen (met kenmerk R-162), voor wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming. Ook dit is in het onderhavige beroep dus niet aan de orde.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
P. de Vries, secretaris, op 8 augustus 2018.
secretaris voorzitter