Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1792/GV, 21 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1792GV

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 12 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mw. mr.N.H. Fridsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 augustus 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Verzoeker heeft voordat zijn zaak door het hof Leeuwarden werd behandeld telefonischcontact opgenomen met het hof teneinde te informeren op welke wijze hij een aanhouding van de behandeling van zijn zaak zou kunnen bewerkstelligen. Klager was verhinderd om de behandeling van zijn zaak bij te wonen en wilde graagdaarbij aanwezig zijn. Door een medewerker van het hof is meegedeeld dat klager per fax een verzoek tot aanhouding kon indienen. Hieraan heeft verzoeker gehoor gegeven. Nog voor de behandeling van de strafzaak heeft klager een faxnaar het hof gestuurd, waarin hij vermeldde verhinderd te zijn en waarin hij verzocht om de zaak aan te houden. Door het hof werd telefonisch bevestigd dat de fax was aangekomen en hem is gemeld dat hij een nieuwe oproep voor debehandeling van zijn zaak zou krijgen. Nog voor de zitting was aan klager bericht dat zijn zaak werd aangehouden. Aan klager kan niet worden tegengeworpen dat hij aan het einde van de dag niet nogmaals heeft geïnformeerd naar deafloop van zijn zaak. Hij mocht afgaan op de ambtelijke mededeling van de medewerker van het hof, zie NJ 1995, 253. Klager heeft het niet op zijn beloop gelaten en heeft exact gedaan hetgeen hem is medegedeeld. Klagersverblijfplaats was bekend en derhalve had de oproepingsbrief aan hem moeten worden toegezonden. Naast de opgelegde straf had klager dertien Mulder vonnissen open staan. Het CJIB had hem een oproepingsbrief dienen te zenden,aangezien zijn verblijfplaats bekend was. Klager is op Schiphol aangehouden terzake van het onherroepelijke arrest van het hof en niet van de Mulder vonnissen. Klager is door de handelswijze van het CJIB ernstig geschaad in zijnbelangen. Door geen oproepingsbrief te zenden, is klager de mogelijkheid ontnomen om een gratieverzoek in te dienen. Dat verzoek zou opschortende werking hebben gehad aangezien klager zich op moment van indienen in vrijheid zouhebben bevonden. Uit de bestreden beslissing kan niet worden afgeleid op welke wijze een belangenafweging heeft plaatsgevonden. De beslissing is onvoldoende gemotiveerd, waardoor klager de mogelijkheid wordt ontnomen daarop inberoep te reageren. Reeds op deze grond dient de beslissing te worden vernietigd. Klager betwist dat er nog dertien Mulder vonnissen openstaan. Klager kan alleen aan de inhoud van de vonnissen voldoen, indien hij in de gelegenheidwordt gesteld een inkomen te verdienen. Klager kan met ingang van 11 augustus 2003 een inkomen verdienen bij zijn nieuwe werkgever. Vervangende hechtenis wordt pas bevolen voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaalvan het verschuldigde bedrag volgt. Verzoeker is echter niet onwillig de geldboetes te betalen. Hij heeft niet betaald omdat hij niet op de hoogte was. Klager is bereid de openstaande geldboetes te betalen, maar daartoe alleen instaat wanneer zijn verzoek tot strafonderbreking wordt ingewilligd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager blijkt inmiddels de betalingen van zijn Lex Mulder zaken te hebben voldaan waardoor de tenuitvoerlegging van de detentie zal eindigen op 15 september 2003. Klager zou per 11 augustus 2003 aan het werk hebben gekund. Deadvocaat vreesde voor ontslag op staande voet. Gezien klager korte strafrestant is er bij de werkgever ruimte om op een later tijdstip te beginnen. Niet aannemelijk is geworden dat het verlenen van strafonderbreking absoluutnoodzakelijk is. Uit de aangeleverde informatie is gebleken dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in klagers persoonlijke omstandigheden in de zin van artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.

Terzake van klagers verlofaanvraag is namens de directeur van het huis van bewaring Zutphen positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 60 dagen, wegens het door geweld of bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting. Detenuitvoerlegging van de gevangenisstraf eindigt op 15 september 2003.

Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) (hierna: de Regeling) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden dat niet kanworden volstaan met een andere vorm van verlof.

De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden voor zijn verzoek om strafonderbreking in dit geval niet de bijzondere omstandigheden opleveren zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Klager, die op 25juli 2003 is ingesloten en op 11 augustus 2003 in dienst zou treden bij zijn nieuwe werkgever, had gelet op zijn korte strafrestant met zijn nieuwe werkgever nadere afspraken kunnen maken omtrent een latere datum vanindiensttreding. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek om strafonderbreking niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijkworden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, en mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven