nummer: 17/4075/GV
betreft: [klager] datum: 9 juli 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Wijngaarden, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 1 december 2017 genomen beslissing door de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager behoort voor strafonderbreking in aanmerking te komen voor onbepaalde duur met als voorwaarde dat hij niet naar Nederland zal terugkeren. Klager is bereid aan deze voorwaarde te voldoen. De genoemde redenen voor afwijzing kunnen het besluit niet dragen. Klager is inmiddels ongewenst verklaard waardoor verblijf in Nederland voor hem een misdrijf is. Mede gelet hierop kan klager buiten zijn schuld niet voldoen aan de hem in het kader van een strafoplegging opgelegde voorwaarden van behandeling en begeleiding. In detentie vindt thans geen behandeling van klager plaats. Het uitstellen of weigeren van strafonderbreking heeft dan ook geen effect op het recidiverisico.
Klagers echtgenote betaalt de schadevergoeding in termijnen. Klager kan daaraan in detentie niet bijdragen. Het al dan niet verlenen van strafonderbreking heef ook daarop geen enkele invloed.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Het belang van het slachtoffer verzet zich tegen strafonderbreking, nu nog een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding openstaat. Voorts is sprake van recidiverisico als klager zonder begeleidingskader in vrijheid wordt gesteld.
Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De advocaat-generaal bij het ressortspakket Den Haag heeft bezwaar tegen de strafonderbreking, omdat de bijzondere voorwaarden dan niet ten uitvoer kunnen worden gelegd, en in verband met de openstaande schadevergoedingsmaatregel.
De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, gelet op de ernst van het feit, de nog korte duur van het strafrestant, de psychische gesteldheid van klager en een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel.
3. De beoordeling
Klager onderging een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens poging tot doodslag. Voorts is klager voor dit feit een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van een jaar met een proeftijd van drie jaar, met – onder meer – de bijzondere voorwaarden van een contact- en een locatieverbod en dat klager zich laat opnemen in een intramurale of forensische instelling, teneinde zich te laten diagnosticeren en behandelen voor zijn verslavings- en/of psychische problematiek voor de duur van maximaal twaalf maanden, met aansluitend ambulante behandeling. Daarnaast heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 10.331,15, subsidiair 86 dagen hechtenis, waarvan nog € 9,509,45 openstaat. In verband met de einddatum van klagers detentie en de omstandigheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland is klager op 29 maart 2018 uitgezet naar Turkije.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Klager is per 18 september 2017 tot ongewenst vreemdeling verklaard, met een inreisverbod in Nederland voor de duur van tien jaar.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).
De opneming van de mogelijkheid van strafonderbreking aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland vloeit voort uit de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Stb. 2011, 545). Op grond van artikel 15, derde lid onder c, van het Wetboek van Strafrecht komen veroordeelde vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, niet (langer) voor de v.i.-regeling in aanmerking.
Voor zover de Minister aan de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking ten grondslag heeft gelegd de omstandigheid dat klager zich dan niet conform de opgelegde bijzondere voorwaarden zal kunnen laten behandelen en begeleiden, overweegt de beroepscommissie dat een dergelijke behandeling en begeleiding gelet op klagers status van ongewenst vreemdeling niet meer zal zijn. Dit argument kan derhalve de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking niet rechtvaardigen.
De beroepscommissie stelt evenwel vast dat klager een betalingsverplichting heeft ter zake van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel van € 9,509,45. Het gegeven dat een veroordeelde vreemdeling nog een schadevergoeding moet betalen kan op zichzelf aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan. Daarbij dient een balans te bestaan tussen de omvang van de te betalen vergoeding en de mate waarin de gevangenisstraf door de verzochte strafonderbreking zou worden verkort. De beroepscommissie is van oordeel dat de schadevergoeding van voornoemde omvang een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande is sprake van een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking en kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker secretaris, op 9 juli 2018
secretaris voorzitter