Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3848/GA, 11 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3848/GA

betreft: [klager]            datum: 11 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.I. Kool, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 november 2017 van de beklagcommissie bij de p.i. Zwolle (Zl-2017-000525), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van  19 april 2018, gehouden in het justitieel centrum Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. R.I. Kool.

Klager, die inmiddels in vrijheid is gesteld, en de directeur van de p.i. Zwolle zijn niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het niet tijdig en niet adequaat behandelen van klagers verzoek om fasering dan wel het vertragen van klagers faseringstraject.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft in december 2016 al een aanvraag gedaan voor trajectfasering. Pas in oktober 2017 is een beslissing genomen. Het beklag heeft betrekking op de periode vanaf december 2016. Op 15 augustus 2017 had klager een aanvaardbaar verblijfadres. De reactie van de directeur betreft alleen het verlofadres. Dit is anders dan een verblijfadres. Klager wilde niemand tot last zijn en heeft daarom gekeken of hij het adres van Exodus als verblijfadres kon opgeven. Exodus kon hem geen verlofadres bieden voor de weekenden, maar wel een verblijfadres. Klager verwijt de inrichtingspsycholoog dat die heeft gezegd dat Exodus de boot afhield. Aan klager is tijdens zijn detentie nog een straf opgelegd en hij is nu zwervende. 

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.

Klager heeft vanaf december 2016 aangegeven voor detentiefasering door middel van plaatsing in een b.b.i. in aanmerking te willen komen en gebruik te willen maken van een plaatsing bij Exodus om daar zijn weekendverloven door te brengen. Navraag leerde dat Exodus geen plaatsen heeft om weekendverloven door te brengen. Dit is teruggekoppeld aan klager. Klager is meerdere malen verzocht om een verlofadres aan te leveren zodat zijn fasering in gang gezet zou kunnen worden. In februari 2017 heeft klager een adres aangeleverd van een boeddhistisch klooster, maar navraag leverde op dat hij daar maar twee weekenden zou kunnen verblijven. In maart 2017 gaf klager aan dat dit adres geen optie meer zou zijn. Op 15 augustus 2017 heeft klager een aanvaardbaar verlofadres opgegeven. Dat klagers faseringstraject niet eerder kon worden opgestart, is aan klager zelf te verwijten.

3.         De beoordeling

Voorwaarde voor detentiefasering als vermeld in artikel 3, eerste lid aanhef en onder c, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is dat klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres. Vast is komen staan dat klager pas vanaf

15 augustus 2017 een aanvaardbaar verlofadres heeft opgegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid aanhef en onder c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is het beschikken van een aanvaardbaar verlofadres voorwaarde voor plaatsing in een b.b.i.

Klager heeft op 23 augustus 2017 overplaatsing verzocht naar een b.b.i. en heeft op 19 september 2017 het onderhavige beklag ingediend.

De beroepscommissie stelt net als de beklagcommissie vast dat de directeur een verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. heeft ingediend na een positief advies van het MDO op 10 oktober 2017 en een beoordeling door de vrijhedencommissie op 13 oktober 2017. Zij is van oordeel dat de directeur voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat hem niet kan worden verweten dat vertraging in klagers faseringstraject zou zijn ontstaan.

De beroepscommissie zal derhalve het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 mei 2018.

           

                      

            secretaris         voorzitter

Naar boven