Nummer: 17/3927/GB
Betreft: […] datum: 28 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 november 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 10 november 2015 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein. Op 15 maart 2018 is klager geplaatst in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Den Haag.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager beschikt over een goede dagbesteding en over een goedgekeurd verlofadres. Klager ontkent niet dat hij middelen heeft gebruikt, maar hij wil aan dit probleem werken. In detentie is hij al enkele maanden ‘schoon’. Dit wordt door de reclassering ten onrechte niet onderkend. Het reclasseringsadvies is op merkwaardige wijze tot stand gekomen en de objectiviteit ervan wordt betwijfeld. Het multidisciplinair overleg (mdo) en de verlofcommissie geven niet voor niets wel een positief advies. Klager laat uitstekend gedrag zien in de inrichting. Hij wil er graag voor zijn dochter zijn. Deelname aan een stapeltraject biedt klager de kans om het verleden achter zich te laten en te bouwen aan zijn toekomst.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Er is sprake van een delictpatroon inzake gewelds- en vermogensdelicten. Eerdere ambulante zorg is niet toereikend gebleken. Daarom adviseert de reclassering klinische behandeling. Klager heeft zich in 2008 en 2013 onttrokken aan detentie. In het selectieadvies van 22 juni 2016 stond vermeld dat klager wilde stoppen met zijn drugsgebruik, maar op 5 januari 2017 scoorde klager positief op cannabis. Hij kon zich dus niet aan zijn voornemens houden. Het Openbaar Ministerie acht detentiefasering niet aangewezen, nu klager nog geen verloven heeft genoten.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd. Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen in afwijking van het eerste lid tevens voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting of afdeling in aanmerking komen, gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden voorstel voor deelname aan een penitentiair programma aanwezig is. Het verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting direct voorafgaande aan de plaatsing in het penitentiair programma duurt maximaal zes maanden.
4.2. Bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen speelt de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving, een belangrijke rol. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), en of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling (Stcrt. 2000, nr. 176).
4.3. Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat sprake is van een ernstig delictpatroon. Klager is sinds 1999 voor 29 strafbare feiten veroordeeld, waaronder veel vermogens- en geweldsdelicten. Hij is thans gedetineerd voor diefstal met geweld en afpersing en heeft nog geen verloven genoten. Reeds hierom kan bezwaarlijk gesproken worden van een te verwaarlozen maatschappelijk risico. Bovendien werd klinische behandeling geadviseerd, die inmiddels is aangevangen. De beroepscommissie acht detentiefasering in de vorm van een stapeltraject in dit stadium daarom niet aangewezen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en J. Schagen MA, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 28 juni 2018.
secretaris voorzitter