Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-68, 25 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:25-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-68

betreft: [Klager]           datum: 25 juni 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 januari 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus. De directeur van p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de degradatie van klager naar het basisprogramma (IJ-2017-001156).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Verwezen wordt naar de gronden die in het aanvullend beroepschrift zijn aangevoerd. De kern van het beroep is dat de directeur bij de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma geen duidelijke belangenafweging heeft gemaakt. Hij heeft in zijn besluit alleen het rode gedrag genoemd en slechts verwezen naar het D&R-plan met betrekking tot het groene gedrag. Alleen een verwijzing is onvoldoende en verzocht wordt dan ook het beroep gegrond te verklaren.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde, die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur hierbij een afweging dient te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te

houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag, mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.

Aan de beslissing tot degradatie legt de directeur de aan klager opgelegde disciplinaire straf vanwege het aantreffen van verschillende contrabande en een positieve urinecontrole ten grondslag. De degradatiebeslissing bevat evenwel geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het rode gedrag van klager is afgezet tegen het groene gedrag van klager. Het enkel verwijzen naar het D&R-plan – dat niet in het dossier zit – voor klagers groene gedrag is daartoe niet voldoende. Mitsdien is de beslissing tot degradatie onvoldoende onderbouwd. Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klager een financiële tegemoetkoming toekennen ter hoogte van € 30,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J. Schagen MA en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 juni 2018.

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven