nummer: 18/0613/GV
betreft: [klager] datum: 29 juni 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 19 maart 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof c.q. strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
Klager verzoekt om incidenteel verlof c.q. strafonderbreking teneinde de bruiloft van zijn zoon in Londen te kunnen bijwonen. Vanwege klagers langdurige detentieperiode is het van groot belang dat klager bij deze bruiloft aanwezig kan zijn. Hoewel de bruiloft reeds heeft plaatsgevonden, heeft klager belang bij inhoudelijk behandeling van het beroep. In de Koerdische cultuur en traditie is een huwelijksplechtigheid een belangrijke gebeurtenis. De stelling van de Minister dat klagers aanwezigheid niet noodzakelijk is, geeft blijk van een gebrek aan inlevingsvermogen en mededogen. Nu klager een levenslange gevangenisstraf ondergaat en zijn kinderen in het buitenland wonen, bevindt klager zich in een unieke situatie. Klager krijgt geen bezoek van zijn kinderen en heeft in de inrichting niet de mogelijkheid met hen te skypen. Zijn recht op family life wordt dan ook beperkt. Verder blijkt uit een verklaring van klagers psychiater dat het bijwonen van de bruiloft zijn psychische gesteldheid goed zal doen. Onduidelijk is waarom aan deze verklaring niet dezelfde waarde wordt toegekend als aan de mededelingen van een behandelcoördinator in de zaak met kenmerk RSJ 7 augustus 2014, 14/2708/GV. Klagers situatie is vergelijkbaar in die zin dat hij meermaals onder begeleiding de inrichting heeft verlaten voor ziekenhuisbezoeken of het bijwonen van zittingen. Daarbij hebben zich geen incidenten voorgedaan. Ook is klager niet vluchtgevaarlijk en staat hij niet op de lijst Gedetineerden met een Vlucht- of Maatschappelijk risico. Nu sprake is van bijzondere omstandigheden, is in het kader van strafonderbreking een verblijf in het buitenland mogelijk. Artikel 5 van de Regeling staat dan ook niet aan het verlenen van verlof in de weg. Anders dan de Minister heeft overwogen verzet de Regeling zich in geval van een levenslang gestrafte niet tegen het verlenen van strafonderbreking voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. De Minister had, gelet op het bepaalde in artikel 21, vierde lid, van de Pbw, tevens incidenteel verlof voor de duur van twee dagen kunnen verlenen. Voorts betwist klager dat begeleiding of bewaking van het verlof door Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) niet mogelijk zou zijn geweest. Uit persoonlijke gesprekken met medewerkers van DV&O heeft klager vernomen dat begeleiding of bewaking gerealiseerd zou kunnen worden. Klager is niet bekend met de omstandigheid dat hij ongewenst zou zijn verklaard. Ook de stelling dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is onjuist. De Nederlandse rechter heeft reeds in 1997 bepaald dat klager niet aan Turkije mocht worden uitgeleverd en de afwijzing van klagers asielaanvraag is onherroepelijk geworden. Klager heeft derhalve geen verblijfsvergunning. Dit betekent echter niet dat klager na zijn detentieperiode geen verblijfsvergunning zou kunnen krijgen. Naar verwachting zal klager, gezien het feit dat hij het risico loopt in Turkije slachtoffer van onmenselijke behandeling te worden, niet naar Turkije worden uitgezet. Artikel 4, onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is dan ook niet aan de orde. Verder wordt namens de Minister gesteld dat sprake is van risico van maatschappelijke onrust, indien klagers verzoek zou worden toegewezen. Klager stelt zich echter op het standpunt dat aan het verlenen van verlof geen ruchtbaarheid hoeft te worden gegeven. Daarbij komt dat in brede kring de overtuiging leeft dat klager ten onrechte een levenslange gevangenisstraf ondergaat. Klagers verzoek heeft geen betrekking op re-integratieverlof zoals bedoeld in artikel 20d van de Regeling.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.
Nu de bruiloft van klagers zoon reeds heeft plaatsgevonden, is klagers belang aan zijn beroep komen te ontvallen. Voorop wordt gesteld dat het niet mogelijk was het verlof onder begeleiding of bewaking te doen plaatsvinden. Aangezien onbegeleid verlof niet mogelijk is en klager een levenslange gevangenisstraf ondergaat, heeft de Minister vanwege de aanwezige risico’s en mogelijke maatschappelijke onrust klagers verzoek in redelijkheid kunnen afwijzen. De omstandigheid dat klager zonder incidenten reeds begeleid verlof heeft genoten, maakt het voorgaande niet anders. Zowel de advocaat-generaal als de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De door hen genoemde omstandigheden vormen een contra-indicatie voor verlofverlening en zijn een reden klagers verzoek om incidenteel verlof of strafonderbreking af te wijzen. In de bestreden beslissing is ten onrechte opgenomen dat klager ongewenst is verklaard. Klager heeft echter geen rechtmatig verblijf in Nederland. Gelet op artikel 4, aanhef en onder l, van de Regeling komt klager dan ook niet voor incidenteel verlof in aanmerking. Ook het bepaalde in artikel 5 van de Regeling rechtvaardigt een afwijzing van klagers verzoek. Van zodanig bijzondere omstandigheden dat in dit geval verlof in het buitenland moet worden toegekend, is niet gebleken. Bovendien is volgens vaste jurisprudentie van de Raad het bijwonen van een bruiloft niet noodzakelijk in de zin van artikel 21, eerste lid, van de Pbw. Weliswaar heeft klagers psychiater de verlofaanvraag ondersteund, maar dit maakt niet dat de aanwezigheid van klager bij de bruiloft in het buitenland noodzakelijk moet worden geacht. Namens klager wordt verwezen naar RSJ 7 augustus 2014, 14/2708/GV. Anders dan in klagers geval was in die zaak sprake van een begeleid verlof in Nederland voor het bijwonen van een begrafenis en waren er geen omstandigheden die een contra-indicatie vormden voor verlofverlening. Van vergelijkbare omstandigheden is dan ook geen sprake.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Hoewel klagers wens de bruiloft van zijn zoon bij te wonen begrijpelijk is en klager positief gedrag in de inrichting laat zien, heeft de vrijhedencommissie van de locatie De Schie te Rotterdam negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager wenst zijn verlof in Londen door te brengen. Gebleken is echter dat begeleiding of bewaking vanuit DV&O (Extra Beveiligd Vervoer) niet mogelijk is.
De advocaat-generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Niet is gebleken van de noodzaak van klagers aanwezigheid bij de bruiloft van zijn zoon. Dat zijn aanwezigheid op de bruiloft vanuit therapeutisch oogpunt positief zou kunnen uitwerken op zijn – overigens stabiele – psychische gesteldheid, is hiertoe onvoldoende. Voorts verzet het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf zich tegen het verlenen van strafonderbreking, te meer nu klager zich tijdens zijn strafonderbreking naar het buitenland zal begeven. Ook is begeleiding of bewaking niet mogelijk. Een onbegeleid vertrek naar het buitenland is, gezien het feit dat klager een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, de daarbij behorende gevoeligheid van de zaak en de persoon van de veroordeelde, onbespreekbaar. Uit het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 juli 2002 volgt dat klager sterk internationaal georiënteerde delicten heeft gepleegd dat hij een belangrijke rol heeft gespeeld in een criminele organisatie die wereldwijd op koelbloedige wijze vergeldingsacties of moorden heeft uitgevoerd. Met de oplegging van de levenslange gevangenisstraf heeft het hof willen uitsluiten dat klager nogmaals de gelegenheid zou krijgen in een dergelijke positie te komen. Het is in het kader van de executie van de opgelegde straf dan ook aangewezen dat elk risico op ontvluchting of delict gedrag wordt geminimaliseerd.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een levenslange gevangenisstraf, wegens het medeplegen van moord, diverse pogingen tot uitlokking daartoe, het medeplegen van gijzeling, deelname aan een criminele organisatie en handelen in strijd met de Opiumwet.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof c.q. strafonderbreking, teneinde de bruiloft van zijn zoon in Londen bij te wonen.
De beroepscommissie stelt voorop dat verlof in beginsel onderdeel van de resocialisatie van een gedetineerde dient uit te maken. Teneinde de mogelijkheid tot resocialisatie ten volle te benutten acht de beroepscommissie het dan ook van belang dat klager – als levenslang gestrafte – de mogelijkheid wordt geboden zich, al dan niet onder begeleiding, buiten de inrichting te begeven. Het voorgaande is ook van belang voor een zorgvuldige voorbereiding van een eventueel in te dienen gratieverzoek.
Ten aanzien van klagers verzoek om incidenteel verlof overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 5, eerste lid, eerste volzin, van de Regeling is het de gedetineerde niet toegestaan tijdens het incidenteel verlof Nederland te verlaten, tenzij hij zijn verlofadres redelijkerwijs alleen over buitenlands grondgebied kan bereiken. Het incidenteel verlof dient derhalve op een adres in Nederland te worden doorgebracht. Gelet hierop en op het feit dat klager heeft verzocht het verlof in het buitenland door te brengen, kan de afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking overweegt de beroepscommissie het volgende. Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 5, eerste lid, tweede volzin, van de Regeling kan de Minister in bijzondere omstandigheden toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft. Blijkens de toelichting op artikel 5 van de Regeling valt hierbij te denken aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.
De Minister heeft klagers verzoek om strafonderbreking onder meer afgewezen, omdat niet past dat een levenslang gestrafte, die niet in aanmerking komt voor verlof, wel strafonderbreking zou krijgen. Uit voornoemde bepalingen van de Regeling kan evenwel niet worden opgemaakt dat een levenslang gestrafte die niet aan de voorwaarden voor het verlenen van (incidenteel) verlof voldoet, eveneens zou zijn uitgesloten van de mogelijkheid tot het verlenen van strafonderbreking in het buitenland. Het standpunt van de Minister kan in dat verband dan ook niet worden gevolgd.
Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat het niet mogelijk is het verlof onder begeleiding of bewaking van DV&O te doen plaatsvinden. Zowel de advocaat-generaal als de vrijhedencommissie hebben onder meer op grond van deze omstandigheid negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De advocaat-generaal geeft in zijn advies te kennen dat een onbegeleid vertrek naar het buitenland, gelet op het feit dat klager tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld en op de daarbij behorende gevoeligheid van de zaak, onbespreekbaar is. Hiertoe wordt tevens verwezen naar het arrest van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 30 juli 2002, waaruit blijkt dat het hof bij de bepaling van de strafmaat een groot gewicht heeft toegekend aan het nietsontziende karakter van de criminele organisatie waarvan klager de leider was. De feiten en omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd rechtvaardigden naar het oordeel van het hof de oplegging van een levenslange gevangenisstraf, opdat zou worden uitgesloten dat klager ooit de gelegenheid zou krijgen op een dergelijke wijze over de levens van anderen te beslissen. Gelet hierop acht de advocaat-generaal het in het kader van de executie van de opgelegde straf aangewezen dat elk risico op ontvluchting of delict gedrag wordt geminimaliseerd.
Aan de afwijzende beslissing is verder ten grondslag gelegd dat risico’s zijn verbonden aan een eventueel te verlenen strafonderbreking en dat mogelijk maatschappelijke onrust ontstaat, ingeval klager als levenslang gestrafte onbegeleid naar het buitenland zou mogen reizen. Voorts heeft de Minister te kennen gegeven dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden na zijn detentie zal worden uitgezet. Klager heeft tot op heden geen vrijheden genoten en heeft zich niet, enkele ziekenhuis- en rechtbankbezoeken daargelaten, buiten de inrichting begeven.
Bovengenoemde omstandigheden vormen een forse contra-indicatie voor verlofverlening. Ze rechtvaardigen dan ook een afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking. Hierbij komt dat, hoewel de beroepscommissie klagers wens de bruiloft van zijn zoon bij te wonen begrijpt, geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van de Regeling op grond waarvan strafonderbreking in het buitenland zou moeten worden verleend. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder i en l van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 29 juni 2018
secretaris voorzitter