nummer: 17/4234/GA
betreft: [klager] datum: 1 augustus 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.C. Duin, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 december 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 29 juni 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord mr. N. Hendriksen, een kantoorgenoot van klagers raadsman, en mevrouw […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Ter Apel. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder tv ingaande op 26 januari 2017;
b. de weigering een passende schadevergoeding te geven wegens kwijt raken/maken van klagers eigendommen (TA-207-000040: a. en b.);
c. verlenging van een ordemaatregel van afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel met zeven dagen wegens betrokkenheid bij een vechtpartij ingaande op 10 juli 2017 ( -195);
d. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens verbaal en fysiek bedreigen van een personeelslid ingaande op 28 juli 2017 tenuitvoergelegd in een passantencel met televisie ( - 199);
e. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens betrokkenheid bij een (ernstige) vechtpartij ingaande op 14 juli 2017 tenuitvoergelegd in een passantencel met televisie (- 200);
f. weigering telefonisch contact met advocaat op 11 en 16 juli 2017 (- 201);
g. opschorting van klagers recht op bezoek zonder toezicht en enkel bezoek achter glas met ingang van 02 augustus 2017 (BZT, - 260, - 262);
h. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie in verband met het bezit van een telefoon ingaande op 11 augustus 2017 ( -261);
i. weigering van eigen voedsel op de passantencel c.q. de verstrekking van maaltijden ( -288);
j. terugplaatsing in het basisprogramma ingaande op 21 augustus 2017 en de wijze waarop hier uitvoering aan is gegeven (- 312, - 325) en
k. een ordemaatregel van drie dagen opsluiting in een afzonderingscel ingaande op 25 augustus 2017 wegens het niet opvolgen van een opdracht van een personeelslid ( - 325).
De beklagcommissie heeft geen beslissing genomen ten aanzien van onderdeel k. van het beklag. De beklagcommissie heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. Onderdeel a
2.1 Standpunt klager
Klager ontkent niet dat hij een medegedetineerde heeft geslagen. Hij had echter het recht zich te verdedigen, nu de betreffende medegedetineerde hem heeft opgezocht en geslagen in zijn eigen cel. Klager voelde zich in die situatie bijzonder onveilig. Dit is voor te stellen gelet op de grootte van de cel en het feit dat klager eerder is neergestoken in de p.i. Ter Apel. Klager was overmand door emoties en had niet goed zicht op zijn directe omgeving. Hij is uit eigen beweging gestopt met slaan. Het geconstateerde letsel bevestigt het verhaal van klager. Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 13 april 2018, 17/4188/GA) is in het onderhavige geval onvoldoende onderzoek verricht. Voorts is de straf niet in overeenstemming met de landelijke sanctiekaart 2016.
2.2 Standpunt directeur
Op het moment dat het incident plaatsvond, onderging klager een disciplinaire straf op eigen cel. Hij had die dag gebruik gemaakt van geestelijke verzorging. Op de terugweg ging hij naar de cel van de medegedetineerde met wie later een vechtpartij ontstond. Toen klager zijn cel aan het reinigen was, zocht de medegedetineerde hem op in zijn cel en ontstond een vechtpartij. Waargenomen is dat klager bovenop de medegedetineerde zat, hem sloeg en niet stopte met slaan, toen hem gesommeerd werd te stoppen. Indien al sprake was van zelfverdediging, dan heeft klager disproportioneel gehandeld. Van de landelijke sanctiekaart is afgeweken, omdat klager op het moment van het incident een disciplinaire straf onderging op eigen cel en het derhalve niet toegestaan was contact te hebben met medegedetineerde. Verder is de medegedetineerde ernstig letsel toegebracht.
2.3 Beoordeling
Aan de disciplinaire straf ligt een schriftelijk verslag ten grondslag, waaruit blijkt dat een personeelslid op 12 januari 2017 heeft waargenomen dat klager met een knie op een medegedetineerde zat en slaande bewegingen naar de medegedetineerde maakte. Hierop werd alarm geslagen. Diverse gedetineerden waren getuige van het incident. Ter zitting bij de beroepscommissie zijn foto’s van het letsel van zowel klager als de betrokken medegedetineerde getoond. De beroepscommissie heeft waargenomen dat de medegedetineerde forse bloeduitstortingen rondom zijn oog heeft opgelopen door de vechtpartij. Klager had (enkel) een krasje bij zijn oog. In ieder geval kan worden vastgesteld dat klager disproportioneel heeft gehandeld door bovenop de medegedetineerde te zitten en met slaan door te gaan, toen personeel bij het incident kwam. Dit rechtvaardigt het opleggen van een disciplinaire straf. De landelijke sanctiekaart 2016 schrijft voor dat voor het toepassen van geweld jegens medegedetineerden een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen (afhankelijk van de ernst) straf- of eigen cel kan worden opgelegd. Gelet op aard en de ernst van het incident, de ernst van het letsel en klagers detentieverloop kan de opgelegde straf niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.
3. Onderdeel b
3.1 Standpunt klager
Het is aan de directeur te wijten dat klagers persoonlijke eigendommen zijn zoekgeraakt. Het enkele feit dat niet op eenvoudige wijze aan betalingsbewijzen kan worden gekomen, maakt niet dat geen recht bestaat op schadevergoeding.
3.2 Standpunt directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3.3. Beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van onderdeel b. kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. Onderdelen c en e
4.1 Standpunt klager
Direct na het incident heeft klager zijn handen laten zien. Hierop zijn geen sporen van letsel of een vechtpartij waargenomen. De betrokken medegedetineerde, de heer B., heeft niet direct verklaard dat het klager was die hem heeft aangevallen. Het is niet aannemelijk dat klager B. heeft geslagen, nu B. ruzie had met een andere gedetineerde. Er is slechts één medegedetineerde die heeft verklaard dat klager de agressor was. De directeur heeft aangevoerd dat vijf medegedetineerden hebben verklaard dat klager de betrokken medegedetineerde heeft aangevallen. Doordat het verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar het incident, is geanonimiseerd, kan niet worden geverifieerd of daadwerkelijk vijf verklaringen zijn afgelegd.
Primair had geen ordemaatregel opgelegd mogen worden, nu onvoldoende (overtuigend) bewijs aanwezig was waaruit blijkt dat klager bij het incident betrokken was. Subsidiair heeft de ordemaatregel onevenredig lang geduurd. De betrokken medegedetineerde is op 12 juli 2017 gehoord, waarna hij diezelfde dag of de dag erna is overgeplaatst naar een andere afdeling. Desondanks heeft de maatregel voortgeduurd tot en met 14 juli 2017.
De disciplinaire straf die naar aanleiding van het incident is opgelegd, had primair niet opgelegd mogen worden wegens het gebrek aan bewijs. Subsidiair is de hoogte van de opgelegde straf onredelijk, gelet op de landelijke sanctiekaart 2016.
4.2 Standpunt directeur
In dergelijke gevallen is het lastig duidelijkheid te krijgen over wie welk aandeel heeft gehad in het geheel. De betrokken medegedetineerden proberen immers verklaringen af te leggen die in hun eigen belang zijn. De directeur dient een objectief beeld te vormen. In het onderhavige geval heeft dit enige tijd heeft geduurd, waardoor de ordemaatregel niet eerder kon worden opgeheven. Vijf gedetineerden hebben verklaard dat klager de medegedetineerde heeft mishandeld. De verklaringen van de heer B. waren in het begin niet eenduidig, wat het onderzoek niet gemakkelijker maakte. Toen de heer B. naar het ziekenhuis werd gebracht, heeft hij geprobeerd te ontsnappen. Het wekte de argwaan dat hij het incident in scène had gezet, zodat hij naar het ziekenhuis kon en kon ontsnappen. Zijn gedrag bij zijn terugkomst en zijn reactie, toen hij werd bevraagd, gaven echter niet de indruk dat hij de situatie in scène had gezet. Bovendien is niet enkel op de verklaring van de heer B. afgegaan. De disciplinaire straf is opgelegd naar aanleiding van de opeenstapeling van incidenten en kan niet onredelijk worden geacht.
4.3 Beoordeling
Ten aanzien van de (verlenging) van de opgelegde ordemaatregel overweegt de beroepscommissie als volgt. De directeur heeft toegelicht dat het enige tijd heeft geduurd om een objectief oordeel te kunnen vormen. Gelet op de toelichting van de directeur en de stukken in het dossier is voldoende aannemelijk gemaakt dat het enige tijd heeft geduurd de betrokkenen te horen en over en weer te confronteren met de afgelegde verklaringen. De ordemaatregel heeft dan ook niet onevenredig lang geduurd. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf is de beroepscommissie van oordeel dat voldoende onderzoek is verricht naar het incident en op basis van het onderzoek voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij de vechtpartij. De verklaringen lopen weliswaar uiteen, maar uiteindelijk is klager onder meer door het slachtoffer aangewezen als dader. De opgelegde straf kan niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt, gelet op de ernst van het incident en de betrokkenheid bij een opeenstapeling aan incidenten in de inrichting. Het beroep zal in zoverre tevens ongegrond worden verklaard.
5. Onderdeel d
5.1 Standpunt klager
Verschil moet worden gemaakt tussen bedreigen met geweld en daadwerkelijk toepassen van geweld. In casu ging het om een bedreiging, terwijl klager de hoogste straf is opgelegd. Voorts is het niet onbegrijpelijk dat klager zich op een dergelijke manier uit jegens personeel, nu hij ernstig getraumatiseerd is in detentie en zich sindsdien afzondert van personeel.
5.2 Standpunt directeur
In de periode dat klager in de inrichting verbleef, hebben zich veel incidenten voorgedaan. Zijn gedrag verandert niet en hij legt de schuld buiten zichzelf. Hij zet personeel tegen elkaar op en verdraait dan wel interpreteert woorden anders, waardoor een constructief gesprek moeilijk te voeren is. Dit alles maakt dat een zware straf is opgelegd.
5.3 Beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van onderdeel d., kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
6. Onderdeel f
6.1 Standpunt klager
Klager wilde op 11 juli 2017, de dag van de verlenging van de ordemaatregel, en op 16 juli 2017, de dag na de oplegging van twee disciplinaire straffen, contact met zijn advocaat hebben. Dat klager op de dagen 11 en 16 juli 2017 geen telefonisch contact mocht hebben met zijn advocaat, is op zichzelf al een overtreding (zie RSJ 15 december 2015, 15/2488/TA). Klagers recht op ongestoord telefonisch contact met zijn advocaat is op die dagen geschonden en hij heeft hierdoor nadeel ondervonden.
6.2 Standpunt directeur
Klager bevond zich op die dagen niet in zijn eigen cel, dus moest het één en ander georganiseerd worden om hem met zijn advocaat te kunnen laten bellen. Op andere dagen heeft hij wel contact gehad met zijn advocaat. Hij is derhalve niet in zijn belangen geschaad.
6.3 Beoordeling
Voldoende is komen vast te staan dat klager op 11 juli en 16 juli 2017 niet in de gelegenheid is gesteld telefonisch contact op te nemen met zijn advocaat. De directeur heeft dit overigens niet weersproken. Gelet op de gegeven omstandigheden, acht de beroepscommissie het begrijpelijk dat klager op die dagen contact op wenste te nemen met zijn advocaat. De directie heeft onvoldoende weersproken waarom hij hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,= (2 x € 5,=).
7. Onderdelen g en h
7.1 Standpunt klager
In een waszak met kleren is een mobiele telefoon gevonden. Klager heeft weliswaar gezegd dat de kleren van hem waren, maar de waszak en de telefoon waren niet van hem. De relatie tussen de telefoon en klager is onvoldoende vast komen te staan, nu de telefoon niet in relatie tot klager is aangetroffen. Een medegedetineerde heeft bovendien verklaard dat de telefoon van hem was. Voorts is enkel onderzoek gedaan naar de zichtbare gegevens op de telefoon. Er is geen onderzoek gedaan naar de gewiste gegevens.
De noodzaak tot het opschorten van het recht op bezoek zonder toezicht en het toepassen van bezoek achter glas ontbreekt, nu nimmer is vastgesteld dat klager de telefoon heeft ingevoerd of hierbij betrokken is geweest.
7.2 Standpunt directeur
Naar aanleiding van klagers verklaring is de telefoon uitgelezen. Hieruit is gebleken dat de telefoon contactgegevens bevatte van een persoon die alleen bij klager op bezoek komt en dat er berichten zijn verstuurd in het Spaans. Bovendien was de telefoon onderweg naar klager en zijn al eerder telefoons bij hem aangetroffen. Het is derhalve voldoende aannemelijk geworden dat de telefoon van klager was.
7.3 Beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van de onderdelen g. en h., kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
8. Onderdeel i
8.1 Standpunt klager
Klager heeft wel mogen bestellen, maar heeft op de passantencel geen eten mogen ontvangen. Het bewaren van klagers vleeswaren in de koelkast van de personeelsruimte is in strijd met artikel 25 van de Regeling straf- en afzonderingscel gedetineerden. Blijkens voornoemd artikel kan de directeur toestemming geven voor het bewaren van eten op de passantencel. Onduidelijk is waarom dit is geweigerd. Klager heeft hierdoor nadeel ondervonden.
8.2 Standpunt directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, ten aanzien van dit onderdeel in beroep niet toegelicht.
8.3 Beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van onderdeel i., kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
9 Onderdeel j
9.1 Standpunt klager
Ter discussie staat niet de vraag of is voldaan aan het wettelijk verplicht gestelde aantal uren in het dagprogramma – hoewel daaraan niet wordt voldaan – maar de invulling daarvan. Door degradatie naar het basisprogramma is klager feitelijk in een individueel programma in de zin van artikel 22 van de Pbw geplaatst. Klager is lange tijd afgesloten geweest van gedetineerden; elk contact met medegedetineerden is beëindigd. Hij is altijd onder begeleiding aangevoerd en had enkel contact met personeelsleden. Medegedetineerden die aan klager vroegen hoe het met hem ging, werd verboden met klager te spreken. De hele situatie heeft drie tot vier maanden geduurd.
De directeur was niet bevoegd een dergelijke invulling te geven aan het basisprogramma. Enkel de selectiefunctionaris is hiertoe bevoegd. Het besluit van de directeur is derhalve onrechtmatig genomen. De reden waarom enkel de selectiefunctionaris een dergelijke beslissing mag nemen, is dat de selectiefunctionaris een externe toezichthouder is die niet meegaat in de emoties van de directeur. Het besluit van de directeur was derhalve in strijd met de bedoeling van de wetgever.
9.2 Standpunt directeur
Het voor klager opgestelde programma bestond uit 42 uren aan activiteiten en daarmee voldeed het aan de vereisten van de Pbw. Er was inderdaad sprake van een bijzondere situatie. Er waren continu incidenten met klager en de overplaatsing naar de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden had geen positieve bijdrage. Daarom is gezocht naar mogelijkheden klager op een normale manier te kunnen laten meedraaien op de afdeling. Besloten is toen klager in een basisprogramma met randvoorwaarden te plaatsen, mede om klagers veiligheid te kunnen waarborgen. Het programma is telkens na twee weken geëvalueerd. Het programma is vergelijkbaar met het programma van iemand die in beperkingen verblijft, waarin ook geen rechten worden geschonden ten aanzien van verplichte uren in het dagprogramma. Hij had wel degelijk contact met medegedetineerden, hetzij minder. Het is niet zo dat altijd een personeelslid meeliep met klager over de afdeling. Hij werd wel extra in de gaten gehouden. De eerste weken heeft hij arbeid op cel verricht, hetgeen onder omstandigheden is toegestaan. Toen klagers gedrag verbeterde, mocht hij naar de werkzaal. Geestelijke verzorging heeft hij in het begin op zijn cel ontvangen. Na een tijdje is hem toegestaan naar de kerk te gaan. Zo zijn hem steeds meer vrijheden toegekend en toen uiteindelijk zijn gedrag dusdanig goed was, heeft hij een promotiebesluit ontvangen.
9.3 Beoordeling
De tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting vindt plaats ex artikel 19, eerste lid, van de Pbw, in algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. Ingevolge artikel 11 van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in het individueel regime gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, de aard van het door hen gepleegde delict, of de aard van het delict van het plegen waarvan zij worden verdacht een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat dan wel ongeschikt zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. Vaststaat dat de p.i. Ter Apel niet is aangewezen als een inrichting met een individueel regime, maar als inrichting met een beperkt gemeenschapsregime met een normaal beveiligingsniveau.
Vast is komen te staan dat klager gedurende enkele maanden is beperkt in zijn contact met medegedetineerden. De directeur heeft toegelicht waaruit het speciaal voor klager opgestelde basisprogramma bestond. De bedoelingen van dit aangepaste programma zijn begrijpelijk, gelet op de voorgeschiedenis van klager en de incidenten in de inrichting. De facto was echter sprake van een individueel programma. Dat door dit programma feitelijk gezien geen activiteiten zijn geschonden, is niet in geding. De deelname hieraan heeft echter niet plaatsgevonden in gemeenschap, maar individueel.
De beslissing dient te worden aangemerkt als een plaatsing in een individueel regime, waar immers deelname aan alle activiteiten, zij het op individuele basis, is toegestaan. In de Memorie van Toelichting, Tweede Kamervergaderjaar 1994-1995, 24263, nr. 3 pagina 42, bij de Pbw, wordt uitdrukkelijk vermeld dat de bevoegdheid om te bepalen in welke inrichtingen een individueel regime zal gelden, aan de Minister is voorbehouden. De aanwijzing tot individueel regime wordt landelijk bepaald en de uitvoering door de directeur wordt toegesneden op de (on)mogelijkheden van de individuele gedetineerde. De beslissing tot plaatsing in een individueel regime is op grond van artikel 15, derde lid, van de Pbw voorbehouden aan de selectiefunctionaris. De beslissing van de directeur mist derhalve een wettelijke grondslag. Het beroep zal gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 75,= (drie maanden x € 25,=).
10 Onderdeel k
10.1 Standpunt klager
De ordemaatregel is opgelegd, omdat klager zich niet heeft gehouden aan de met hem gemaakte afspraken. Deze afspraken zijn gekoppeld aan de eerdere plaatsing in het individueel regime. Nu de plaatsing op zichzelf bezien onrechtmatig is, moeten ook de in dat kader gemaakte afspraken als onrechtmatig worden aangemerkt.
10.2 Standpunt directeur
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
10.3 Beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie geen beslissing heeft genomen ten aanzien van dit klachtonderdeel. Zij zal het beklag wegens proceseconomische redenen zelf afdoen.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur, gelet op de naar voren gekomen omstandigheden, in redelijkheid de bestreden beslissing heeft kunnen opleggen. Het beklag zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.
11 De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a. b., c., d., e., g., h., en i. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie al dan niet met verbetering of aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beklag ten aanzien van onderdeel k. ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen f. en j. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 85,= toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 1 augustus 2018.
secretaris voorzitter