Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3105/GB, 26 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:26-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/3105/GB

Betreft:            [klager]            datum: 26 juni 2018

 

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 12 september 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een afdeling met beperkte gemeenschap van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht of de p.i. Rotterdam afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sedert 14 december 2015 gedetineerd. Hij verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager betwist dat er sprake is van psychiatrische problematiek en acht de plaatsing in het PPC onterecht. Voorts heeft klager heeft sinds februari 2017 geen bezoek meer ontvangen.

Het PPC Vught is lastig bereikbaar voor zijn bezoek. Zijn familie is woonachtig in de regio Vlissingen. Namens klager is verzocht om overplaatsing naar een inrichting met een beperkte gemeenschap van de p.i. Dordrecht of de p.i. Rotterdam.

 

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

Het verzoek tot overplaatsing van klager is op 12 september 2017 afgewezen. De PPC-indicatie is niet opgeheven en de directeur van de p.i. Vught heeft geadviseerd dat een overplaatsing naar een regime met beperkte gemeenschap onverantwoord is gelet op de psychiatrische en somatische problematiek van klager. Indien de dwangmedicatie gestopt zal worden, zal klager het innemen van medicatie weigeren waarna hij met grote waarschijnlijkheid zal terugvallen in een psychiatrisch toestandsbeeld. Gelet op de afgegeven indicatiesteling is een zorgsetting voor klager aangewezen.

Het moeilijk kunnen ontvangen van bezoek is inherent aan de detentiesituatie. 

 

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft, aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.2.      Klager ontkent dat bij hem sprake is van enige psychiatrische problematiek en heeft in zijn beroepschrift geschreven dat hij (citaat:) “dat kan bewijzen”. De argumentatie van klager waarmee zijn beroep wordt onderbouwd betreft echter de door hem ervaren bezoekproblematiek. Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren dat bij klager gedwongen psychiatrische medicatie wordt toegepast en dat wel sprake was van vorenbedoelde indicatiestelling. Uit het selectieadvies blijkt dat volgens de directeur bij klager sprake is van psychiatrische en somatische problematiek en dat een overplaatsing naar een inrichting met beperkte gemeenschap onverantwoord wordt geacht. Op grond hiervan is voldoende aannemelijk dat forensische zorg was geïndiceerd en dat plaatsing in een PPC aangewezen was.

4.3.      De beroepscommissie begrijpt dat klagers plaatsing in het PPC in Vught het

ontvangen van bezoek vanuit de regio Vlissingen bemoeilijkt en dat klager hieronder lijdt, maar acht de afweging van de selectiefunctionaris dat de zorg en begeleiding van klager zwaarder wegen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J,G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 26 juni 2018.

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven