Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1507/GA, 18 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:18-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1507/GA

betreft: [klager] datum: 18 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 3 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek, locatie Ooyerhoek, te Zutphen,

gericht tegen een uitspraak d.d. 26 juni 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 september 2003, gehouden in de locatie Zwolle, is [...], unit-directeur van de locatie Ooyerhoek, gehoord.
Van klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, bleek niet het juiste adres bekend te zijn. Hij kon derhalve niet voor de zitting worden opgeroepen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel alsmede van de maatregel van een ‘rode kaart’, wegens het bij herhaling inleveren van urine met eente laag kreatinine-gehalte.
Het beklag is tevens gericht tegen de overschrijding van de 15 uurs-termijn alvorens klager is gehoord.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en klager een tegemoetkoming toegekend van € 100,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Omdat klager op de verslaafdenbegeleidingsafdeling verbleef moest hij vrijwel dagelijks een urinecontrole ondergaan door om ca.07.00 uur urine in te leveren. Nadat hij op 9 en 11 mei 2003 urine had ingeleverd met een te laag kreatininegehalte (resp. 1.1 en 1.2), hetgeen voor het Deltalaboratorium gelijkstaat aan een verdenking van fraude, is hijgewaarschuwd dit niet nogmaals te doen. Desondanks leverde klager op 13 mei 2003 opnieuw een urinemonster in met een kreatininegehalte van 1.1. Op 14 mei volgde wederom een waarschuwing, waarna klager, ten onrechte pas later op diedag, weer ‘goede’ urine inleverde. Vervolgens leverde hij 16 mei 2003 om 07.00 uur weer urine in waarvan hij zelf al aangaf dat het niet goed zou zijn. Enkele uren later werd klager onverwacht nogmaals verplicht urine af te staan.Beide monsters van die dag zijn onderzocht. Het eerste monster had inderdaad een te laag kreatininegehalte (1.2). Het tweede monster bleek, ondanks het latere tijdstip van afname, wel bruikbaar (2.7); de urine was ‘schoon’. Alsklager harddrugs zou hebben gebruikt, zouden die in dat tweede monster niet meer traceerbaar zijn geweest als gevolg van het tijdsverloop. Alleen bij softdruggebruik zou dat anders liggen. Er bestonden overigens geen aanwijzingendat klager harddrugs gebruikte. Na het onderhavige voorval heeft klager bij latere urninecontroles tot twee keer toe positief gescoord op THC.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Voor de beroepscommissie is op grond van de verklaring van de directeur voldoende aannemelijk geworden dat klager binnen een periode van een week bij herhaling urine heeft ingeleverd met een - door middel van onderzoek vastgesteld -te laag kreatininegehalte, alsook dat hij meermalen terzake is gewaarschuwd.
Zij komt daarom tot het oordeel dat de directeur in redelijkheid kon beslissen hem deswege disciplinair te straffen. De omvang van de opgelegde disciplinaire straf kan naar haar oordeel, bij afweging van alle in aanmerking komendebelangen, niet onredelijk of onbillijk worden geacht.
Het beklag zal derhalve, behoudens de klacht omtrent de overschrijding van de in artikel 24, vierde lid, Pbw genoemde 15 uurs-termijn, alsnog gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de opgelegde disciplinaire straf gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag terzake alsnog ongegrond.
Zij bevestigt de uitspraak van de beklagrechter wat betreft de overschrijding van de 15 uurs-termijn.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en A.J. Dost, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 18 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven