Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0455/GM A, 27 september 1999, beroep
Uitspraakdatum:27-09-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99/455/GM

betreft: [klager] datum: 27 september 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire Maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 31 mei 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts, verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) "De Geniepoort" te Alphen aan de Rijn,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 17 mei 1999 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 augustus 1999, gehouden in de p.i. "Dordtse Poorten" te Dordrecht, zijn gehoord klager en, namens de inrichtingsarts, de heer [...], hoofdverpleegkundige bij de p.i. „De Geniepoort“.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 10 april 1999, betreft de omstandigheid dat de inrichtingsarts klager bij zijn plaatsing in de p.i. „De Geniepoort“ arbeidsgeschikt heeftverklaard en klager ten gevolge daarvan arbeid moest verrichten op een stoffige arbeidszaal, ondanks het bestaan van langdurige longklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft ter toelichting van zijn klacht het volgende aangevoerd.
Na aankomst in de p.i. „De Geniepoort“ op 2 april 1999 is hij bij de inrichtingsarts geweest, aan wie hij zijn problemen met zijn longen heeft voorgelegd. In plaats van hem arbeids-ongeschikt te verklaren vanwege zijn stofallergieheeft de arts gezegd dat hij eerst maar moest proberen te gaan werken. Dit heeft hij een week gedaan. Hij kreeg echter weer erg last van zijn longen, waarvoor hij zware medicijnen kreeg voorgeschreven. Omdat hij er niet voor voeldedeze medicijnen bij herhaling te gaan gebruiken, is hij daarop – zogenaamd op eigen verzoek – arbeidsongeschikt verklaard. Aangezien hij ook nog steeds last had van zijn rug en zijn knieën heeft hij toen meermalen contact gehad metde medische dienst. Hij kreeg daarbij te maken met steeds weer een andere arts aan wie hij zijn verhaal – steeds te kort – moest doen. Bovendien kwam zijn medische dossier maar niet boven water. Hij is opgenomen geweest in hetPenitentiair Ziekenhuis. Zijn eerdergenoemde klachten zijn evenwel nog steeds niet verholpen. Ondanks de bemiddelingspoging van de medisch adviseur heeft hij ook nog steeds geen uitvoerig consult bij de inrichtingsarts gekregen. Erwordt thans gewerkt aan een overplaatsing naar een inrichting waar hij aangepast werk kan verrichten, in een cel met een voorziening voor (extra) frisse lucht. Hij krijgt wel nog steeds fysiotherapie. Voorts slaapt hij op eendubbele matras, hetgeen zijn problemen echter niet oplost. Zijn medicatie stagneert regelmatig.

Namens de inrichtingsarts is het volgende verklaard.
Bij het inkomstgesprek met de arts op 2 april 1999 is klagers problematiek met zijn longen aan de orde geweest. Op dat moment waren de medische gegevens uit de p.i. van herkomst nog niet voorhanden. De arts heeft hem vooralsnogarbeidsgeschikt verklaard, met bepaling dat hij niet in een stoffige arbeidsruimte zou worden tewerkgesteld. Op grond hiervan is klager niet in de sector hout of metaal ingedeeld maar bij de arbeid diversen, bestaande uit lichtewerkzaamheden van uiteenlopende aard.
In de daarop volgende twee weken heeft klager zes consulten bij de medische dienst (arts of verpleegkundige) gehad met diverse klachten, onder meer over zijn werk. Hij vond alle soorten werk te stoffig. Op 16 april 1999 heeft dearts hem tenslotte arbeidsongeschikt verklaard voor alle soorten werk.
Ook nadien heeft de medische dienst wekelijks meermalen contact gehad met klager. In die periode is de functie van inrichtingsarts door in totaal vier personen ingevuld geweest. Thans zijn er twee vaste artsen. Het PenitentiairZiekenhuis, waar klager tussentijds opgenomen is geweest, heeft klager op medicatie ingesteld; de nazorg diende te bestaan uit niet roken en veel frisse lucht. Niet is nadrukkelijk geadviseerd hem naar een andere inrichting over teplaatsen. Met klager is besproken dat een eventueel voorstel tot overplaatsing zou worden ondersteund door de inrichtingsarts. Op 12 augustus 1999 is een brief met die strekking naar het Bureau Sociale Dienstverlening van deinrichting verzonden.

3. De beoordeling
Ter beoordeling staat de vraag of de inrichtingsarts in strijd met de in artikel 28 van de PM vastgelegde norm heeft gehandeld. Deze norm houdt in dat geen sprake mag zijn van enig handelen of nalaten hetzij in strijd met de zorgdie de inrichtingsarts in diens hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is geroepen, hetzij in strijd met het belangvan een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Vastgesteld wordt dat de inrichtingsarts op grond van het intakegesprek met klager hem niet meteen arbeidsongeschikt heeft verklaard maar heeft bepaald dat klager eerst moest proberen om arbeid te verrichten op een niet-stoffigewerkzaal. Zou dit te veel problemen opleveren, kan kon klager altijd nog worden afgekeurd.
Klager heeft vervolgens arbeid verricht in een zodanige omgeving dat hij toch onoverkomelijke last van zijn longen kreeg. Op grond hiervan heeft klager, naar aannemelijk is geworden, niet alleen de terzake geïndiceerde medicatievoorgeschreven gekregen, maar is hij ook alsnog arbeidsongeschikt verklaard.
Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie het aangevochten handelen van de inrichtingsarts niet als in strijd met de in de PM neergelegde norm worden aangemerkt. Het beroep treft derhalvegeen doel.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 27september 1999

secretaris voorzitter

Naar boven