Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0103/GV, 14 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          18/0103/GV

betreft: [klager]            datum: 14 maart 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager is bestuurder van een B.V. en een stichting en wenst strafonderbreking om overdracht van werkzaamheden te kunnen realiseren. De afwijzing van klagers verlofaanvraag is niet gemotiveerd en een belangenafweging is achterwege gebleven. Het is onjuist dat de noodzaak voor strafonderbreking door derden dient te worden aangetoond. De vrijhedencommissie had klager de mogelijkheid moeten bieden zijn verzoek met onderliggende documenten te onderbouwen. In de inrichting heeft klager geen toegang tot het internet en tot verschillende digitale systemen. De overdracht van werkzaamheden kan echter alleen door middel van biometrische authenticatie plaatsvinden. De zakelijke belangen bestonden al voor aanvang van klagers detentie. Ook is sprake van een noodzaak en van dringende omstandigheden. Voor klagers insluiting op 1 november 2017 was het niet mogelijk maatregelen te treffen, nu klager eerst op 8 december 2017 niet-ontvankelijk is verklaard in zijn cassatieberoep. Indien klager wist dat op 1 november 2017 zijn detentie zou aanvangen, had hij zaakwaarneming geregeld. Eventuele voorbereiding op een detentie was niet relevant, nu klager tot 8 december 2017 verdachte was in zijn strafzaak. Indien de werkzaamheden niet worden overgedragen, bestaat het gevaar van een faillissement. Dat zou een succesvolle terugkeer in de maatschappij belemmeren. Artikel 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) betekent niet dat strafonderbreking niet mogelijk zou zijn, indien klager zijn zaken voorafgaand aan zijn detentie had kunnen regelen. Klager heeft geprobeerd zijn zaken over te dragen, maar dit is niet gelukt. In de eerste drie weken van klagers detentie was het niet mogelijk om te telefoneren en was klager – onder meer vanwege vele interne overplaatsingen in de inrichting – niet in de gelegenheid post te versturen. De inrichting achtte strafonderbreking de meest geschikte vorm van verlof. De behartiging van klagers zakelijke belangen was volgens hen niet met een andere vorm van verlof te realiseren. De vrijhedencommissie had aan klager een zakenbezoek of incidenteel verlof moeten voorstellen. Inmiddels heeft klager de mogelijkheid zijn zaken te regelen tijdens een algemeen verlof en regimesgebonden verlof. Strafonderbreking is dan ook niet meer aan de orde.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor minimaal zes weken om als enig bestuurder van een B.V. en een stichting zorg te dragen voor een machtiging voor de zaakwaarnemer en een gedegen jaarafsluiting van 2017 en opening voor 2018. De machtiging geschiedt enkel door two-step sms en biometrische authenticatie. De selectiefunctionaris heeft in de bestreden beslissing overwogen dat klager in de periode tussen de uitspraak van het gerechtshof op 8 september 2016 en zijn insluiting op 1 november 2017 de overdracht van werkzaamheden had kunnen regelen. Ook zijn de zaken die klager nog zou moeten regelen niet met bewijsstukken aangetoond. Klager heeft slechts een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit volgt dat hij sinds 10 oktober 2017 als bestuurder van de B.V. bevoegd is rechtshandelingen te verrichten. Op grond van dit enkele stuk kan de noodzaak voor een strafonderbreking niet worden aangenomen. Klager heeft zijn stelling dat de continuïteit van de rechtspersonen en de dienstverlening ernstig in gevaar zijn en dat zijn persoonlijke aanwezigheid daarbij noodzakelijk is, onvoldoende onderbouwd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van penitentiaire inrichting Groot Alphen te Alphen aan den Rijn heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Hierbij wordt aangegeven dat de noodzaak voor een strafonderbreking van zes weken onvoldoende is aangetoond. Klager wist dat hij door de politie zou worden opgehaald. Hij was in de onjuiste veronderstelling dat de uitspraak van het gerechtshof zou worden vernietigd en had daarom nog geen actie ondernomen. Door middel van een zakenbezoek of algemeen verlof kan klager zijn zaken regelen.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht maanden, wegens – kort gezegd – valsheid in geschrifte en belastingfraude, meermalen gepleegd. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 29 juni 2018.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde die om strafonderbreking verzoekt, dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking teneinde voor de behartiging van zijn zakelijke belangen een zaakwaarnemer te kunnen machtigen en om zorg te kunnen dragen voor de jaarafsluiting en de opening van een nieuw boekjaar.

Klager heeft op 22 februari 2018 in aanvulling op zijn beroep te kennen gegeven dat hij, naast een verzoek om strafonderbreking, (onder meer) heeft verzocht om algemeen verlof van 11 tot

13 maart 2018 en dat dit verzoek – naar klager stelt – is toegewezen. Ook geeft klager aan dat hij per 1 maart 2018 in de zeer beperkt beveiligde inrichting van de locatie Ter Peel zal worden geplaatst en dat hij zijn zaken tijdens het algemeen verlof en regimesgebonden verlof kan regelen. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat het belang aan klagers beroep is komen te ontvallen. Om deze reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 14 maart 2018

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven