nummer: 03/667/TP en 03/1110/TP
betreft: [klager] datum: 15 september 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 19 maart 2003, alsmede van een op 19 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomenberoepschrift, ingediend door de heer E.F. van den Boom, medewerker van het Bureau Rechtshulp Rotterdam-Noord, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de beroepen en klager alsmede zijn gemachtigde, de heer [...], om de beroepen schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft niet voor 12 februari 2003 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge artikel12, derde lid, Bvt gelijkgesteld met beslissing tot verlenging van deze termijn (03/667/TP);
1.2. De Minister heeft niet voor 12 mei 2003 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, verlengd. Dit verzuim wordt ingevolge artikel 12,derde lid, Bvt gelijkgesteld met beslissing tot verlenging van deze termijn (03/1110/TP).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 2 februari 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 17 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring (h.v.b.), laatstelijk inde locatie Noordsingel van de penitentiaire inrichting (p.i.) Rijnmond te Rotterdam.
De Minister heeft nog geen beslissing genomen omtrent de inrichting waarin klager zal worden geplaatst.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager had krachtens artikel 12, eerste lid, Bvt binnen een half jaar na afloop van zijn gevangenisstraf geplaatst moeten zijn in een tbs-inrichting. De Minister heeft zichbij geen van beide beslissingen gehouden aan de belangrijke procedurele voorschriften terzake van het horen en informeren van klager. De beroepen dienen dan ook gegrond te worden verklaard. Klager dient een financiële tegemoetkomingte worden toegekend wegens de onzekerheid waarin hij verkeert.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Gelet op de beroepstermijnen bij fictieve verlengingsbeslissingen zal klager ontvankelijk zijn in de beroepen. Deze zullen formeel gegrond zijn, aangezien tijdige beslissingen achterwege zijn gebleven.
Het beroep 03/667/TP zal materieel ongegrond zijn en met betrekking tot het beroep 03/1110/TP wordt opgemerkt dat gelet op de duur van de passantentermijn klager een aanbod tot financiële tegemoetkoming zal worden gedaan.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. Klager verblijft op de individuele begeleidingsafdeling van de inrichting. De Minister had in de periode dat hij zijn verlengingsbeslissingen had moeten nemen vanuit deinrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het huis van bewaring (h.v.b.) onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Op 15 april 2003 en 24 juni 2003 is deForensisch Psychiatrische Dienst (FPD) gevraagd of voortzetting van klagers verblijf in het h.v.b. met oog op diens psychische conditie verantwoord is. De medische verklaringen zullen zo spoedig mogelijk worden nagezonden.
4. De beoordeling
Gebleken is dat klager op 25 april 2003 gehoord is over de verlengingen van de passantentermijn, die op 12 november 2002 en 11 februari 2003 zijn verstreken, alsmede dat hem geen mededeling is gedaan van de thans bestredenverlengingsbeslissingen. Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien zijn de beroepen gegrond en dienen de beslissingen van de Minister totverlenging van de passantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 100,= (tweemaal € 50,=).
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaken is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissingen op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en deoverige tbs-gestelden zijn ingegaan.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing onder 1.1. nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bijafweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing onder 1.2. verbleef klager twaalf maanden als tbs-passant in een h.v.b. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval als onredelijk enonbillijk worden aangemerkt.
Uit de medische verklaring d.d. 11 juli 2003 van de FPD te Rotterdam en Dordrecht blijkt dat er ten tijde van het onderzoek van de forensisch psychiater geen ernstige psychiatrische problematiek bestond. Mogelijk lijdt klager delaatste tijd wel aan een aanpassingsstoornis met wellicht psychotische verschijnselen, die door behandeling met een antipsychoticum redelijk onder controle is.
Klagers psychische conditie was op dat moment niet van dien aard dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
Er bestond derhalve ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing onder 1.1. materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatstdiende te worden verlengd van 12 februari 2003 tot 12 mei 2003. Nu de bestreden fictieve beslissing onder 1.1. op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66,derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
Met betrekking tot de beslissing onder 1.2. is de beroepscommissie van oordeel dat - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijnvan 12 mei 2003 tot 11 augustus 2003 ook op materiële grond dient te worden vernietigd.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing onder 1.2. niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaaltderhalve dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 12 februari 2003 tot 12 mei 2003.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de onder 1.2. genoemde beslissing gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat ditbedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 15 september 2003.
secretaris voorzitter