Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0873/SGV, 7 mei 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 18/873/SGV

Betreft : [verzoeker]    datum: 7 mei 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift tevens beroepschrift, ingediend door mr. S. de Schutter namens […], verder verzoeker te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 73, vierde lid, juncto artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming van 1 mei 2018 tot toewijzing van strafonderbreking voor onbepaalde duur op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de onderliggende stukken, waaronder de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2018 alsmede van de schriftelijke reactie van de selectiefunctionaris van 3 mei 2018 op het schorsingsverzoek.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de beslissing van de minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Op grond van artikel 40a, eerste lid, van de Regeling kan aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend.

Bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2018 is het bezwaar tegen de intrekking van verzoekers verblijfsvergunning ongegrond verklaard en verzoeker een inreisverbod van tien jaar opgelegd.

Namens verzoeker is aangevoerd dat er een spoedeisend belang is bij het schorsingsverzoek omdat uitzetting op korte termijn zal worden uitgevoerd nu er een terug- en overnameovereenkomst met Armenië is voor een vervangend reisdocument waarmee verzoeker kan worden uitgezet naar Armenië. Verzoeker wenst geen strafonderbreking. Hij wil de uitspraak in beroep en de gevraagde voorlopige voorziening inzake zijn verblijfsvergunning in Nederland afwachten. Verwezen wordt naar RSJ 26 februari 2018, 17/4076/GV.

Verzoeker is met het gezin in 1995 uit Armenië gevlucht en verblijft sinds 1998 in Nederland. Sinds 2007 is het gezin in het bezit van een verblijfsvergunning. Onvrijwillige strafonderbreking leidt in dit geval tot een schending van artikel 8 EVRM. Verzoeker heeft niemand en geen enkele opvang in Armenië. Alle familieleden en zijn vriendin wonen in Nederland. Als verzoeker nu wordt uitgezet, blijft de resterende gevangenisstraf openstaan en wordt verzoeker de kans ontnomen om zijn familieleden te bezoeken in Nederland. Voorts heeft verzoeker medische problemen. Hij wordt behandeld voor PTSS. De persoonlijke belangen van verzoeker zouden zwaarder moeten wegen dan het belang van strafonderbreking voor onbepaalde tijd en daaropvolgende uitzetting naar Armenië.

Door de selectiefunctionaris is aangegeven dat uit de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 maart 2018 volgt dat verzoeker geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland, Nederland meteen dient te verlaten en dat hij kan worden uitgezet. Onderaan de betreffende beschikking is een clausule opgenomen dat verzoeker de uitspraak op beroep en op een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Nu verzoeker vreemdeling is zonder rechtmatig verblijf in Nederland bestaat er geen beletsel om hem op grond van artikel 40a van de Regeling strafonderbreking te verlenen. In artikel 40a van de Regeling wordt geen belangenafweging gemaakt tussen het persoonlijk belang van een gedetineerde en het belang van strafonderbreking. Redenen die zich wel kunnen verzetten tegen het verlenen van strafonderbreking zijn de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141). De einddatum van verzoekers detentie is thans gesteld op 8 juni 2018.

De voorzitter oordeelt als volgt.

Uit de beslissing tot strafonderbreking wordt opgemaakt dat middels deze beslissing de uitzetting van verzoeker uit Nederland wordt geëffectueerd. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de beschikking tot intrekking van zijn verblijfsvergunning. Verzoeker mag de uitspraak op het beroep en op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet in Nederland afwachten.

In de toelichting (Stcrt 2012 nr. 7141) op artikel 40a van de Regeling staat het volgende: “Met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking wordt de minister geïnformeerd en geadviseerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd om aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de DJI of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Gedacht moet bijvoorbeeld worden aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.”

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter sluiten de door de raadsvrouw aangevoerde belangen onvoldoende aan bij de door de wetgever relevant geachte belangen.

Namens verzoeker zijn geen redenen als vermeld in artikel 40a van de Regeling en de toelichting aangevoerd die zich tegen het verlenen van strafonderbreking zouden kunnen verzetten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is vooralsnog niet vast komen staan dat het verlenen van strafonderbreking in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Het verzoek zal gelet op het bovenstaande worden afgewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 mei 2018.

                        

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven