Nummer : 18/946/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 22 mei 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 14 mei 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel gedurende negen dagen, ingaande op 14 mei 2018 om 8.30 uur en eindigend op 23 mei 2018 om 8.30 uur, wegens een urinecontrole met positieve uitslag op gebruik van benzodiazepine.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 15 mei 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 mei 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de disciplinaire straf is opgelegd omdat verzoeker bij een urinecontrole positief scoorde op gebruik van benzodiazepine.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij medicatie heeft gebruikt van een andere gedetineerde. De directeur heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met het feit dat verzoeker eerder positief heeft gescoord op gebruik van benzodiazepine. Hiervoor is hij toen niet gestraft omdat de termijn waarbinnen hem een disciplinaire straf opgelegd kon worden verstreken was. Niet in de beslissing, maar wel in de nadere inlichtingen geeft de directeur aan dat verzoeker zich als ontvangende partij schuldig heeft gemaakt aan handel in medicatie binnen de inrichting.
De voorzitter stelt vast dat benzodiazepines zijn opgenomen in lijst II van de Opiumwet en dat deze op grond hiervan kunnen worden aangemerkt als softdrugs. Op grond van de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 kan bij een eerste of tweede positieve score op softdrugs bij een urinecontrole een disciplinaire straf van maximaal vijf dagen opsluiting in de eigen cel worden opgelegd.
De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem een disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in de eigen cel op te leggen.
De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren.
De voorzitter stelt vast dat deze motivering in deze beslissing en in de nadere toelichting ontbreekt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan uit de enkele mededeling van verzoeker dat hij medicatie van een medegedetineerde heeft gebruikt hoe dan ook niet worden geconcludeerd dat hij zich heeft ingelaten met handel binnen de inrichting en kan dat gegeven dan ook geen aanleiding zijn voor een hogere straf dan de Sanctiekaart voorschrijft, nog afgezien van het feit dat dit argument ook niet uitdrukkelijk in de beslissing was vermeld.
Zodoende zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 22 mei 2018.
secretaris voorzitter