Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0669/GM, 19 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: 18/669/GM

betreft: [klager]                   datum: 19 juni 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zutphen, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 7 februari 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 mei 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Kwakman, gehoord.

De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Zutphen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beroep

De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 januari 2018, betreft de weigering medicinale wiet voor te schrijven.

 

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts

Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Sinds 17 jaar ontvangt klager op recept medicinale wiet. De inrichting zou THC-druppels regelen, maar dat zou in verband met de feestdagen pas na de jaarwisseling worden. Tot die tijd heeft klager daarom zelf zijn medicatie (wiet) geregeld. Maar dit wordt afgepakt en klager wordt hiervoor gestraft. Medicinale wiet is volgens klager een erkend medicijn.

Klager heeft direct bij binnenkomst in de inrichting gezegd dat hij in aanmerking wil komen voor medicinale wiet voor zijn aanhoudende kloppende hoofdpijnen als gevolg van een hersentrauma en PTSS. De klachten worden door de medische dienst niet betwist. Aan klager is tijdens zijn verblijf in een militair hospitaal destijds medicinale cannabis voorgeschreven. Algemeen is bekend dat medicinale wiet als pijnbestrijding en rustgeving kan helpen bij chronische hoofdpijn, neurologische trauma’s en PTSS. Klager heeft van meet af aan gezegd gebruik te willen maken van een inhaler. Klager rookt nu joints, omdat hem de cannabis niet op een andere manier wordt toegediend en hij geen andere keus heeft. Klager moet via het handelscircuit in de inrichting aan cannabis zien te komen. De kwaliteit en werking hiervan zijn niet bekend. Daarmee loopt hij persoonlijk een groot risico. Klager wil liever hier niet aan meewerken en graag de wiet voorgeschreven willen krijgen. Dat klager driemaal daags medicinale cannabis toegediend wil krijgen, duidt niet op verslavingsgedrag.

Klager voelt zich een proefpersoon. Hij krijgt om de paar weken andere medicatie die steeds onvoldoende helpt. Klager voelt zich niet serieus genomen. Ondertussen blijft de medische dienst klager opiaten voorschrijven. Dit is risicovol omdat klager in het verleden harddrugsverslaafd is geweest. Klager heeft de indruk dat de medische dienst uit principe geen medicinale cannabis wil voorschrijven. Daarmee handelt de medische dienst onzorgvuldig. Het is niet juist dat het voorschijven van medicinale cannabis in een p.i. niet mogelijk zou zijn.

Klager loopt tegen twee problemen aan. Allereerst wordt hem deze medicatie niet voorgeschreven zodat hij er met alle risico’s van dien zelf voor moet zorgen en ten tweede leidt het gebruik ervan tot sancties, veelal vijf dagen afzondering op cel, zonder televisie. Dit laatste is funest voor klagers PTSS; als klager geen afleiding heeft, staat zijn PTSS veel meer op de voorgrond.

Klager rookte buiten de inrichting drie joints per dag; hij rookt nu nog steeds. Klager wordt niet gestraft voor een positieve uc. Hieruit blijkt dat de inrichting kennelijk vindt dat in het geval van klager het roken van wiet moet kunnen. De arts zegt dat hij principieel tegen cannabis is.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Chronische pijnklachten worden doorgaans behandeld met diverse medicamenten via de zogenoemde pijnladder, waarbij diverse combinaties worden geprobeerd tot een gewenste daling van de klachten wordt behaald. Indien patiënten klachten houden, worden zij verwezen naar de pijnpoli. Medicinale cannabis kent weinig indicaties waarvan de werking voldoende is vastgesteld. Een arts schrijft medicinale cannabis alleen voor als de gangbare behandelingen en geregistreerde geneesmiddelen niet voldoende helpen of teveel bijwerkingen geven. De patiënt kan medicinale cannabis gebruiken in de vorm van thee of door inhalatie na verdamping. Het roken van cannabis wordt afgeraden wegens schadelijkheid voor de gezondheid. Inhaleren met een betrouwbare verdamper is wel een geschikte toedieningsvorm, dit is echter niet toegestaan in een justitiële setting.

Klager heeft herhaaldelijk verzocht om cannabis te mogen roken. Om meerdere redenen is daarmee niet ingestemd. De behandelingen tegen hoofdpijn zijn nog niet volledig onderzocht. Het roken van cannabis valt niet onder de medicinale cannabis-behandelingen maar valt eerder onder softdrugsgebruik en wordt derhalve niet toegestaan tijdens detentie. Door het dagelijks blowen wordt hoofdpijn juist aangewakkerd. Klager wordt nogmaals uitgenodigd voor een verwijzing naar de pijnpoli om nader te onderzoeken op welke manier binnen detentie met zijn chronische hoofdpijnklachten kan worden omgegaan.

 

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat medicinale cannabis geen geregistreerd geneesmiddel is. De wetenschappelijke onderbouwing van de gunstige effecten van cannabis bij chronische klachten is zwak. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat het voorschrijven van medicinale cannabis door de behandelend arts niet kan worden afgedwongen. Uit de reactie van de inrichtingsarts op het beroep van klager komt bovendien naar voren dat ten aanzien van klagers pijnklachten nog mogelijkheden openstaan, zoals een verwijzing naar de pijnpoli. Tegen deze achtergrond kan de weigering van de inrichtingsarts klager medicinale cannabis voor te schrijven niet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De omstandigheid dat klager eerder door andere zorgverleners wel medicinale cannabis is verstrekt, maakt het medisch handelen van de inrichtingsarts niet onzorgvuldig. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. P.J.M. van Puffelen en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 19 juni 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven