Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4235/GA, 6 juni 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-06-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          17/4235/GA

 

betreft: [klager]            datum: 6 juni 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 december 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 maart 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsvrouw mr. K.C. Hoogmoed gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

De uitnodiging voor het bijwonen van de zitting aan de directeur van de p.i. Nieuwegein was per abuis verzonden naar de directeur van een andere inrichting. Als gevolg daarvan heeft de directeur van de p.i. Nieuwegein de uitnodiging zodanig kort voor de zittingsdatum van 22 maart 2018 bereikt, dat de directeur en de juridisch medewerkster niet in de gelegenheid waren ter zitting te verschijnen. Klagers raadsvrouw is akkoord gegaan met de volgende werkwijze: klagers raadsvrouw wordt gehoord, daarvan wordt verslag opgemaakt, welk verslag om een reactie aan de directeur van de p.i. Nieuwgein zal worden voorgelegd. Afhankelijk van de inhoud van de reactie zal de reactie van de directeur om een reactie of ter informatie naar de raadsvrouw worden verzonden.

Het verslag van horen van klagers raadsvrouw is op 11 april 2018 ter informatie naar klager en zijn raadsvrouw verzonden en om een reactie naar de directeur van de p.i. Nieuwegein. De directeur heeft daarop bij brief van 13 april 2018 gereageerd, welke reactie op 18 april 2018 ter informatie naar klager en zijn raadsvrouw is verzonden.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, een ordemaatregel van vijf dagen afzondering in een afzonderingscel (NM 2017-502).

De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover in beroep aan de orde, ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers raadsvrouw geeft aan dat haar verweer uit twee onderdelen bestaat: 1) procedureel en 2) inhoudelijk.

Ad 1)

Klager is niet gehoord voordat de ordemaatregel van afzondering in een afzonderingscel werd opgelegd. De beklagrechter heeft niettemin overwogen dat alle formaliteiten in acht zijn genomen en dat alles netjes is gegaan. Klager stelt zich evenwel op het standpunt dat er geen bewaardersarrest is toegepast, dan wel dat dit op onjuiste wijze is gedaan. Bij bewaardersarrest gaat het er namelijk om dat een medewerker een gedetineerde in afzondering kan plaatsen voor de duur van ten hoogste 15 uren indien de onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering noodzakelijk is. De ambtenaar dient de directeur hiervan onverwijld in kennis te stellen. In casu heeft de directeur de aanwijzingen, volgens de beslissing van de beklagcommissie, echter zelf geconstateerd en daarom kon geen bewaardersarrest worden opgelegd.

Ad 2)

Wil tot plaatsing in afzondering kunnen worden overgegaan, dan moet daartoe een noodzaak bestaan. Klager verbleef al twee jaar in de p.i. Nieuwegein. Nooit is er iets voorgevallen. De conclusie c.q. het oordeel dat klager mogelijk heftig zou reageren op slecht nieuws, kan in ieder geval niet op door hem vertoond gedrag zijn gebaseerd. Als de mogelijkheid dat iemand heftig zou kunnen reageren op slecht nieuws voldoende is voor het opleggen van een ordemaatregel van afzondering, dan kan wel heel lichtvaardig tot het opleggen van een dergelijke maatregel worden overgegaan. Volgens klagers raadsvrouw is de directeur niet bang dat er iets in de inrichting zou kunnen gebeuren, maar juist buiten de inrichting. In dit verband wijst klagers raadsvrouw op RSJ 12 juni 2013, 13/1804/SGA, waarin de verdere tenuitvoerlegging van een ordemaatregel is geschorst, omdat er naast GRIP-informatie geen andere belastende informatie voorhanden was én verzoeker binnen de inrichting goed gedrag vertoonde. Klagers raadsvrouw wijst ook op RSJ 25 april 2016, 16/96/SGA, waarin is bepaald dat een ordemaatregel GRIP-info moet worden ondersteund of versterkt met toetsbare overige gegevens. Al met al waren er onvoldoende redenen en/of concrete aanwijzingen voor een zodanig gevaar voor verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dat de oplegging van een ordemaatregel gerechtvaardigd zou zijn. Verzocht wordt om gegrondverklaring van het beroep en het onderliggende beklag onder toekenning van een tegemoetkoming.

De directeur heeft hierop bij brief van 13 april 2018 als volgt gereageerd.

De directeur kan zich vinden in de uitspraak van de beklagrechter.

Artikel 24, vierde lid, van de Pbw geeft de directeur de mogelijkheid om zogenoemd bewaardersarrest toe te passen , als dit op gronden van artikel 23, eerste lid, van de Pbw, onverwijld geboden is. De insluiting was onverwijld noodzakelijk, omdat op grond van de aanwijzingen die de directeur had ontvangen de kans reëel werd ingeschat dat klager over zou kunnen gaan tot acties in de inrichting die de orde, rust en veiligheid zouden vestoren. De aanwijzingen werden als serieus aangemerkt.

Op grond van welke informatie de kans reëel werd ingeschat, is nader toegelicht in het verweerschrift. Van belang om te benoemen is dat de informatie niet alleen van één bron afkomstig was; ook de selectiefunctionaris gaf hierover informatie. Het is niet juist dat de directeur niet bang was dat er iets in de inrichting zou gebeuren. De facto vormde het niet kunnen uitsluiten van risico’s in de inrichting en dat deze risico’s op grond van de beschikbare informatie als reëel werden aangemerkt, de noodzaak dat onmiddellijke afzondering van klager aangewezen was op grond van artikel 24, vierde lid, van de

Pbw. Het bewaardersarrest heeft niet langer geduurd dan noodzakelijk. In totaal gaat het om een paar uur. Vervolgens bleken er voldoende aanwijzingen te zijn in samenhang met informatie uit het inrichtings- en penitentiair dossier, waardoor nader onderzoek aangewezen was om de orde en veiligheid te kunnen handhaven. Klager is hiervoor een ordemaatregel opgelegd. Klager is op 24 mei 2017 overgeplaatst naar de p.i. Zwaag.

Naar het oordeel van  de directeur rechtvaardigen de aard en de ernst van de verdenkingen en de noodzaak van het uit te voeren onderzoek de duur van de aan klager opgelegde maatregel.

De beroepscommissie begrijpt uit de stukken dat de directeur in het onderhavige geval, voorafgaand aan de beslissing een ordemaatregel op te leggen, zogenoemd bewaardersarrest heeft toegepast op grond van artikel 24, vierde lid, van de

Pbw. De vraag die in dit verband beantwoording behoeft is of de directeur daartoe bevoegd is. In de memorie van toelichting op artikel 24, vierde lid, van de Pbw is het volgende vermeld:

“Aan de directeur is de beslissing tot het nemen van een ordemaatregel voorbehouden op de gronden die in de praktijk vaak aanleiding voor discussie gegeven, te weten de onder a en b genoemde. Aan deze beslissingen zijn dan ook specifieke procedurele eisen verbonden. […] Voorzien is evenwel dat met het treffen van dergelijke maatregelen niet kan worden gewacht op het optreden door de directeur of diens plaatsvervanger. Daarom is de mogelijkheid geopend dat voor korte tijd dergelijke maatregelen kunnen worden bevolen door ambtenaren of medewerkers […]. De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat indien de maatregel vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens plaatsvervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. […] Ingeval de afzondering langer duurt dan vijftien uren moet duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering.”

De beroepscommissie komt, gelet op voormelde toelichting, tot het oordeel dat het zogenoemde bewaardersarrest niet door de directeur of zijn plaatsvervanger kan worden opgelegd, doch alleen door ambtenaren of medewerkers in afwachting van het opleggen van een ordemaatregel door de directeur of diens plaatsvervanger, voor zover de plaatsing in afzondering onverwijld is geboden. Nu in het onderhavige geval het bewaardersarrest is toegepast door de directeur is derhalve sprake van een formeel gebrek dat tot gegrondverklaring van het beroep en onderliggende beklag dient te leiden.

Nu de beroepscommissie voorts van oordeel is dat de directeur, in de gegeven omstandigheden van het geval, in redelijkheid tot oplegging van de op het bewaardersarrest volgende ordemaatregel heeft kunnen overgaan, zal zij de tegemoetkoming beperken tot een bedrag van 1/3 van het bedrag dat bij een materiële gegrondverklaring zou zijn toegekend, derhalve een bedrag van (5 x € 10,= x 1/3=) € 17,=.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie begrijpt uit de stukken dat de directeur in het onderhavige geval, voorafgaand aan de beslissing een ordemaatregel op te leggen, zogenoemd bewaardersarrest heeft toegepast op grond van artikel 24, vierde lid, van de

Pbw. De vraag die in dit verband beantwoording behoeft is of de directeur daartoe bevoegd is. In de memorie van toelichting op artikel 24, vierde lid, van de Pbw is het volgende vermeld:

“Aan de directeur is de beslissing tot het nemen van een ordemaatregel voorbehouden op de gronden die in de praktijk vaak aanleiding voor discussie gegeven, te weten de onder a en b genoemde. Aan deze beslissingen zijn dan ook specifieke procedurele eisen verbonden. […] Voorzien is evenwel dat met het treffen van dergelijke maatregelen niet kan worden gewacht op het optreden door de directeur of diens plaatsvervanger. Daarom is de mogelijkheid geopend dat voor korte tijd dergelijke maatregelen kunnen worden bevolen door ambtenaren of medewerkers […]. De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat indien de maatregel vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens plaatsvervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. […] Ingeval de afzondering langer duurt dan vijftien uren moet duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering.”

De beroepscommissie komt, gelet op voormelde toelichting, tot het oordeel dat het zogenoemde bewaardersarrest niet door de directeur of zijn plaatsvervanger kan worden opgelegd, doch alleen door ambtenaren of medewerkers in afwachting van het opleggen van een ordemaatregel door de directeur of diens plaatsvervanger, voor zover de plaatsing in afzondering onverwijld is geboden. Nu in het onderhavige geval het bewaardersarrest is toegepast door de directeur is derhalve sprake van een formeel gebrek dat tot gegrondverklaring van het beroep en onderliggende beklag dient te leiden.

Nu de beroepscommissie voorts van oordeel is dat de directeur, in de gegeven omstandigheden van het geval, in redelijkheid tot oplegging van de op het bewaardersarrest volgende ordemaatregel heeft kunnen overgaan, zal zij de tegemoetkoming beperken tot een bedrag van 1/3 van het bedrag dat bij een materiële gegrondverklaring zou zijn toegekend, derhalve een bedrag van (5 x € 10,= x 1/3=) € 17,=.

 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 6 juni 2018.

 

 

                                        

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven