Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1772/GV, 2 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1772/GV

betreft: [klager] datum: 2 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 6 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 augustus 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), waarvan klager op 25 juli 2003 mondeling kennis heeft gekregen,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager wil als een goed burger en goed begeleid terugkeren in de maatschappij enheeft meerdere keren gevraagd om een kans te krijgen. Hij wordt echter telkens afgeschilderd als een gevaar voor de maatschappij en een recidivist.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen op grond van het feit dat het door klager gepleegde feit een grote impact heeft gehad op zijn toenmalige omgeving en dat er sprake was van grote maatschappelijke beroering. Een weekendverlof zou grotespanning en onrust kunnen geven. Bovendien zat klager in een proeftijd terwijl hij een nieuw delict pleegde. Gezien de einddatum detentie zou het thans ook te vroeg zijn om klager met verlof te laten gaan. Klager heeft op 1 augustus2003 een beroepschrift ingediend tegen een beslissing van 7 augustus 2003.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Rijnmond, locatie De IJssel, te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft in verband met de aard van het door klager gepleegde delict, dat tijdens een proeftijd werd gepleegd, in verband met maatschappelijke onrust en onveiligegevoelens die kunnen ontstaan bij verlofverlening negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens diefstal in vereniging met geweld en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij 5 maanden gevangenisstrafte ondergaan, wegens een tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 8 juni 2004.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Op grond van artikel 73, tweede lid, Pbw wordt het beroepschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de betrokkene kennis heeft gekregen van de beslissing waartegen hij beroep indient. Weliswaar heeft klager op 1augustus 2003 beroep ingesteld, welk beroepschrift op het secretariaat van de Raad is ontvangen op 6 augustus 2003, tegen een beslissing, die namens de Minister op schrift is gesteld op 7 augustus 2003, maar uit de stukken blijktdat de beslissing al op 25 juli 2003 aan klager mondeling is medegedeeld. Derhalve kan klager in zijn beroep worden ontvangen.

De selectiefunctionaris heeft aangevoerd dat klagers strafrestant een beletsel zou zijn voor verlofverlening. De beroepscommissie is van oordeel dat nu klager verlof heeft aangevraagd voor augustus 2003 en zijn strafrestantmomenteel minder dan een jaar bedraagt, thans wel wordt voldaan aan de voorwaarde gesteld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b., van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en klagers strafrestant geen beletselvormt voor verlofaanvraag.

Klager is veroordeeld terzake van een gewapende overval op een taxicentrale. Hij heeft het slachtoffer daarbij bedreigd met een vuurwapen en met een moker meermalen op het hoofd geslagen. Klager heeft voorts het feit gepleegdterwijl hij in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling terzake van onder meer een geweldsdelict.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden thans nog een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag, ook wanneer rekening wordt gehouden met debelangen van klager, rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onderb. en i. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven