nummer: 17/3299/TA
betreft: [klager] datum: 2 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan, zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […], hoofd behandeling, en […], jurist.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beperking van klagers bezoekrechten (K-2017-278). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft sinds een aantal maanden een relatie met een medepatiënt. Ondanks daarover gemaakte afspraken hebben zij nog steeds niet dezelfde bezoekrechten als andere medepatiënten die bezoek van buiten krijgen. Bezoekers en patiënten mogen officieel in het openbaar geen affectie tonen, maar dit wordt ten aanzien van klagers medepatiënten wel gedoogd. Klager en zijn vriend worden anders behandeld, omdat sprake is van homoseksualiteit en medepatiënten daar moeite mee hebben. Klager en zijn vriend mogen daarom geen affectie tonen. Klager meent dat de inrichting de betreffende medepatiënten zou moeten aanspreken op hun gedrag en voorlichting zou moeten geven over tolerantie en acceptatie van homoseksualiteit. Het klaagschrift van klager is (mede) gericht tegen discriminatie van klager door medepatiënten. De inrichting corrigeert dit niet, maar gaat mee in de opvattingen van de medepatiënten.
Klager heeft, ondanks de gemaakte afspraken, nog steeds niet dezelfde bezoekrechten (ten aanzien van zijn vriend) als andere medepatiënten (ten aanzien van bezoek van buiten). Klager meent dat juist bij uitbreiding van het bezoekrecht de inrichting tegemoet kan komen aan zijn behoefte aan intimiteit, waardoor het (tussen klager en zijn vriend) tonen van affectie in het openbaar zal afnemen. Het bezoek in het weekend is inmiddels uitgebreid naar tweemaal zes uur. Klager heeft een verzoek ingediend het bezoek (verder) te mogen uitbreiden naar de zondagavond. Klager heeft ten onrechte acht maanden moeten wachten voordat hij en zijn vriend dezelfde bezoekrechten kregen als anderen. Klager heeft vanaf het eerste moment, toen de relatie ontstond, uitbreiding van de bezoekuren verzocht.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In mei 2017 was sprake van fysiek contact tussen klager en zijn vriend op een in de inrichting openbare plek, het activiteitencentrum (DAC). Dit leidde tot negatieve reacties van medepatiënten en een melding van dit voorval aan de staf. Het tonen van intiem contact leidt tot conflicten en discussies die de inrichting wil vermijden. Beide partijen (klager en zijn vriend enerzijds en de medepatiënten anderzijds) zijn aangesproken op hun gedrag na het incident.
Bij bezoek van buiten is het tonen van affectie op de kamers van de verpleegden toegestaan. Als twee patiënten van dezelfde afdeling elkaar op hun kamers (kunnen) bezoeken, is echter geen sprake van bezoek in de zin van de Bvt. Klager had daarom niet in zijn beklag mogen worden ontvangen.
Het uitbreiden van de bezoektijden ten aanzien van klager en zijn vriend is zeer zorgvuldig gebeurd. Er zijn diverse gesprekken met hen beiden gevoerd. Eén van de afspraken was dat geen affectie in het DAC zou worden getoond.
Klager en zijn vriend reageerden boos op het eerdergenoemde incident. Dit vormde de reden de bezoektijden voorlopig niet uit te breiden. De inrichting wilde voorkomen dat de focus te veel op de relatie zou komen te liggen. Om die reden is klagers vriend na zijn observatieplaatsing in de Van der Hoevenkliniek in juni 2017 intern overgeplaatst naar een andere afdeling.
De bezoeken worden maandelijks geëvalueerd.
3. De beoordeling
Het hoofd van de inrichting heeft aangevoerd dat klager niet had mogen worden ontvangen in zijn beklag omdat geen sprake was van bezoek als bedoeld in artikel 37 van de Bvt, omdat beide verpleegden op dezelfde afdeling verbleven.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onder c, van de Bvt kan de verpleegde beklag doen over een beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van het contact met de buitenwereld als bedoeld in hoofdstuk VII.
Op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt kan de verpleegde beklag doen over enige andere beslissing van het hoofd van de inrichting die een beperking inhoudt van een recht dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.
Op grond van artikel 37, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde het recht ten minste gedurende één uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.
In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt het begrip bezoek als volgt toegelicht: “Onder bezoek wordt verstaan ieder visueel contact tussen een verpleegde en een ander persoon, die niet op de afdeling van de verpleegde verblijft en voorts ook niet gezamenlijk met de verpleegde aan bepaalde activiteiten deelneemt of met hem bepaalde werkzaamheden verricht, gedurende welke deze in de gelegenheid worden gesteld met elkaar te communiceren. Bezoek kan dus ook contact tussen twee verpleegden in één en dezelfde inrichting omvatten, indien het verplegings- en behandelingsprogramma dit contact niet op andere wijze mogelijk maakt” (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 445, nr. 3, p. 43-44).
Het ongedateerde klaagschrift is op 6 september 2017 door het secretariaat van de commissie van toezicht ontvangen. Ter zitting van de beroepscommissie is namens het hoofd van de inrichting medegedeeld dat klagers vriend in juni 2017 intern is overgeplaatst naar een andere afdeling. In ieder geval vanaf dat moment was geen sprake meer van een situatie dat klager en zijn vriend op dezelfde afdeling verbleven. Voor de beoordeling van het beklag zal moeten worden uitgegaan van de datum van de binnenkomst van het klaagschrift, zodat ten deze sprake is van bezoek als bedoeld in artikel 37 van de Bvt.
Op grond van artikel 11.3.1 van de huisregels van de inrichting hebben patiënten het recht gedurende tenminste één uur per week bezoek te ontvangen op een door de staf te bepalen plaats en tijd. Op grond van artikel 11.7.17 van de huisregels liggen de tijden waarop een patiënt bezoek kan ontvangen tussen 18.00 en 21.00 uur op dinsdag en woensdag en tussen 12.00 en 18.00 uur op zaterdag, zondag en feestdagen.
Klager meent dat hij in vergelijking met medepatiënten wordt beperkt in zijn bezoekrechten, doordat hij geen aanspraak kan maken op bezoek van zijn vriend op voormelde reguliere bezoektijden. Nu klager stelt in een recht te worden beperkt, kan hij op grond van voormeld artikel 56, eerste lid, onder e van de Bvt in zijn beklag worden ontvangen. Niet gebleken is echter dat klagers recht op minimaal één uur bezoek per week als bedoeld in voormeld artikel 37 van de Bvt is geschonden. Voorts heeft het hoofd van de inrichting de discretionaire bevoegdheid de plaats en de tijden van het bezoek te bepalen. Gelet hierop kan aan de in de huisregels genoemde bezoektijden geen recht in de zin van artikel 56, eerste lid onder e, Bvt worden ontleend. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat het hoofd van de inrichting, mede gelet op het indexdelict van klager (zedendelict) de uitbreiding van de bezoektijden kon laten afhangen van de ontwikkelingen en het verloop van het bezoek, met inachtneming van behandelinhoudelijke overwegingen. Geenszins aannemelijk is geworden dat hieraan discriminatoire motieven ten grondslag hebben gelegen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2018
secretaris voorzitter