nummer: 17/3522/TA
betreft: [klager] datum: 24 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.P. Holthuis, namens […], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 september 2017 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsman, mr. F.P. Holthuis, en namens het hoofd van de inrichting, […] en […], juridisch medewerkers.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het moeten gedogen van een geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 26 Bvt. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft ten onrechte overwogen dat klager geen belang meer had bij een oordeel van de beklagrechter omdat de (dwang)medicatie reeds was toegediend. Klager heeft immers ook daarna nog belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beslissing, mede vanwege de ingrijpende aard daarvan. Klager had dan ook de mogelijkheid moeten krijgen zijn grieven ten overstaan van de beklagrechter toe te lichten.
Uit de bestreden beslissing blijkt onvoldoende dat sprake was van concreet en acuut gevaar voor de gezondheid of veiligheid van klager of van anderen. Klagers gedrag kon wellicht als dreigend worden gezien en het rechtvaardigde mogelijk separatie, maar het toepassen van dwangmedicatie was een te ingrijpend middel. Voorts blijkt niet welke minder ingrijpende middelen zijn overwogen en waarom niet voor die middelen is gekozen.
Zoals bekend, gebruikt klager al jaren het middel abilify als depotmedicatie en dat gaat goed, mits het met de voorgeschreven regelmaat wordt verstrekt. FPA Heiloo heeft bevestigd dat men te laat was met de verstrekking van abilify, maar klager begrijpt niet waarom hem toen ineens lorazepam moest worden toegediend (en hij vanuit FPA Heiloo werd teruggeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek). Het is moeilijk vast te stellen of het toedienen van lorazepam noodzakelijk was. Als klager niet ontregeld is, neemt hij zijn medicatie (abilify) trouw in.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 11 september 2017 overgeplaatst vanuit FPA Heiloo naar de inrichting vanwege vermoedens van middelengebruik. Bij binnenkomst in de inrichting was hij onder invloed en erg agressief; hij weigerde naar de afdeling te gaan. Klager werd gesepareerd, maar bleef na insluiting boos en agressief. Op 12 september 2017 reageerde hij wederom boos en wilde hij niet op de afdeling geplaatst worden. Hij zei: ‘Wacht maar, jullie zullen wel zien wat er gaat gebeuren’. Om 13.00 uur is hij gezien door de psychiater. Klager maakte een geagiteerde indruk, was niet in staat instructies van het personeel op te volgen en ging continu in discussie. Op 13 september 2017 is klager wederom bezocht door de behandelend psychiater in de separeercel. Hij maakte nog steeds een geladen en onrustige indruk, urineerde op de vloer en smeerde ontlasting op de camera. Bij klager werd randpsychotisch gedrag geconstateerd. Met hem is gesproken over het innemen van rustgevende medicatie, maar dit weigerde hij en hij was niet te kalmeren. Volgens de psychiater bestond er acuut gevaar, bestaande uit verbaal agressief gedrag, en ook maatschappelijke teloorgang. De psychiater vond het niet nodig klager te fixeren; wel vond hij een eenmalig injectie lorazepam 4 mg aangewezen, hetgeen onder dwang werd toegediend. Op 14 september 2017 was klager redelijk goed in contact en stabiliseerde hij. Op 15 september 2017 is klager overgeplaatst naar een prikkelarme kamer en vervolgens naar een reguliere kamer.
Het hoofd behandelzaken, mw. K., is aangewezen als plaatsvervangend hoofd van de inrichting. Ten aanzien van de dwangmedicatie heeft overleg plaatsgevonden met behandelend psychiater S. en het afdelingshoofd. Het is niet bekend of bij de terugplaatsing van klager van FPA Heiloo naar de inrichting overleg heeft plaatsgevonden over de medicatie die klager aldaar gebruikte. Met FPA Heiloo is niet overlegd over de medicatie van klager toen werd besloten dwangmedicatie toe te passen.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de wetgever tegen de beslissing van toepassing van dwangmedicatie rechtsmiddelen heeft opengesteld, zodat die beslissing in beklag en/of beroep kan worden beoordeeld. De enkele omstandigheid dat ten tijde van de beoordeling van die beslissing de toepassing van de medicatie reeds heeft plaatsgevonden, brengt geenszins mee dat de verpleegde geen belang meer heeft bij die beoordeling. Een andersluidende opvatting zou meebrengen dat bedoelde rechtsmiddelen illusoir worden, hetgeen niet aanvaardbaar kan worden geacht, zeker bij ingrijpende maatregelen als de onderhavige. Dit brengt mee dat de beklagrechter klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag, en dat de beroepscommissie zal doen wat de beklagrechter had behoren te doen.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de beklagrechter niet voorbij had mogen gaan aan het verzoek van de raadsman hem de relevante stukken te verstrekken.
Klager is op 11 september 2017 vanuit FPA Heiloo naar de inrichting teruggeplaatst, waarna hij sterk ontregeld gedrag vertoonde, dat leidde tot zijn separatie en, twee dagen later, tot de beslissing hem dwangmedicatie toe te dienen.
Onbetwist is dat klager al jaren stond ingesteld op abilify (in de vorm van depotmedicatie), dat hij medicatietrouw was en dat hij niet ontregeld raakte bij tijdige verstrekking van (de juiste dosis van) zijn medicatie. Niet kan worden uitgesloten dat klager in de onderhavige periode die medicatie niet (tijdig) heeft gekregen en dat de inrichting daarmee geen rekening heeft gehouden of heeft kunnen houden omdat geen dossieroverdracht noch anderszins overleg met FPA Heiloo heeft plaatsgevonden. In dat geval is onvoldoende zorgvuldig gehandeld ten opzichte van klager.
De beroepscommissie hecht er voorts aan op te merken dat pas ter zitting door de inrichting de nodige informatie is verschaft over de (gronden van de) bestreden beslissing. Bovendien sluit de in de schriftelijke mededeling van die beslissing genoemde ‘orde, rust en veiligheid’ (als reden voor de toepassing van de dwangmedicatie) niet aan bij alle aangekruiste noodzakelijksheidscriteria.
Het verdient, zowel in het belang van de verpleegde als in het belang van een adequate toetsing van de beslissing, aanbeveling in de schriftelijke mededeling voldoende duidelijk te maken op grond waarvan de beslissing wordt genomen.
Het voorgaande leidt echter niet tot gegrondverklaring van het beklag, gelet op het – door de inrichting beschreven – randpsychotische toestandsbeeld van klager ten tijde van de bestreden beslissing en het gestelde, niet-betwiste, acute gevaar dat op dát moment van hem uit ging. De beslissing aan klager bij wijze van dwanghandeling een eenmalig injectie met een rustgevend middel toe te dienen, kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Het beklag zal daarom inhoudelijk ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 24 mei 2018.
secretaris voorzitter