Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4014/GA, 18 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4014/GA

betreft: [klager]            datum: 18 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend door mr. J.W.E. Luiten, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 7 november 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 29 september 2017 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (KA-2017-000243).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De afwijzing is gebaseerd op een door klager in detentie gepleegd delict.  Dit was ten tijde van de verlofaanvraag twee en een half jaar geleden. Bovendien is dit geen formele weigeringsgrond. Recidivegevaar kan daarop niet worden gebaseerd. Bovendien hadden voorwaarden kunnen worden verbonden aan het verlof om eventuele risico’s te ondervangen. Voorts is geen rekening gehouden met de naderende v.i.-datum van klager. De directeur heeft geen eigen afweging gemaakt en heeft uitsluitend het advies van het Openbaar Ministerie (OM) overgenomen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. Gelet op het negatieve advies van het OM, het reclasseringsadvies, waarin werd gewezen op het recidiverisico en het risico op letselschade, alsmede op het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, en klagers gedrag in de inrichting, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. In een nieuw reclasseringsrapport dat daarna is verschenen wordt in verband met gewijzigde omstandigheden wel een opbouw in verloven geadviseerd.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klager zich bij een eerder verlof niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Voor vrijheden is het nog te vroeg, aldus het OM.

De reclassering schat het recidiverisico en het risico op letselschade, alsmede het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden, in als hoog.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat thans een gevangenisstraf van een jaar, als gevolg van uitstel dan wel afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, aansluitend op (onder meer) een gevangenisstraf van zeven jaar, wegens – kort gezegd - mensenhandel. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 7 september 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur, gelet op de destijds voorliggende negatieve adviezen van het OM en de reclassering, alsmede de omstandigheid dat ten tijde van de beslissing van 29 september 2017 nog bijna een jaar resteerde tot de vermoedelijke

v.i.-datum van klager, in redelijkheid heeft kunnen beslissen klagers verlofaanvraag af te wijzen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard, met verbetering van de gronden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 18 mei 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven