Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4082/TB, 7 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/4082/TB

betreft: […]       datum: 7 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[…], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 29 november 2017 van de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de verweerder,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W. Alberts, en namens de verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar FPC Van der Hoeven Kliniek (hierna Van der Hoeven Kliniek) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Na verblijf in een aantal tbs-inrichtingen is hij op 29 januari 2015 geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag (hierna Van Mesdag).

Bij brief van 11 november 2017 heeft klager verzocht om overplaatsing naar de Van der Hoeven Kliniek.

Verweerder heeft dit verzoek bij beslissing van 29 november 2017 afgewezen. 

 

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wil overgeplaatst worden naar een inrichting in de regio waar klagers familie en zijn overige netwerk woonachtig zijn. Er is een contra-indicatie om in Groningen te resocialiseren, omdat aldaar het netwerk van het slachtoffer woonachtig is. Dat wordt problematisch als klager op verlof gaat. De stelling die de instelling waarschijnlijk zal innemen is dat klager in de buurt van Groningen moet gaan resocialiseren en niet op een andere plek. Als klager wel op een andere plek zal gaan resocialiseren, zal de instelling waarschijnlijk aangeven dat zij onvoldoende controle kan uitoefenen op klager.

De kliniek waarin klager zich nu bevindt werkt niet mee met de overplaatsing. Ten onrechte stelt verweerder dat overplaatsing het traject zal doorbreken. Klager is niet kenbaar gemaakt dat sprake is van een eenduidig traject waarbij met in achtneming van het Manifest van Lunteren een duidelijke prognose is weergegeven. Integendeel, klager stelt dat gedane toezeggingen over het moment van aanvragen van verlof niet zijn nagekomen. De stelling van de inrichting dat een overplaatsing de huidige problematiek niet zal laten afnemen is niet onderbouwd. Verweerder negeert het argument van klager dat het netwerk van het slachtoffer woonachtig is in de regio Groningen en dat een uitgebreid verlofkader - in het bijzonder onbegeleid verlof - angst bij klager teweeg zal brengen. Klagers ex-echtgenote (en slachtoffers inzake zijn indexdelict) komt uit Groningen. Zijn schoonouders wonen in Groningen. Vroeger is klager vaak bij zijn schoonouders op bezoek geweest toen zij nog in Den Haag woonden. Klager wil in Utrecht resocialiseren en daarna in Utrecht gaan wonen. 

Bovendien zijn tbs-verlengingsrechters steeds kritischer over het resocialiseren in de regio waar het meeste risico bestaat slachtoffers en/of nabestaanden tegen het lijf te lopen. Bij resocialisatie in een andere regio dan waar de kliniek is gevestigd ontstaan regelmatig problemen. Verweerder citeert delen uit een reactie van de kliniek, waarin zonder onderbouwing wordt gesteld dat gebrek aan overeenstemming de primaire achtergrond is van de wens tot overplaatsing van klager. Daarmee miskent verweerder het voorgaande. Klager heeft gemotiveerd gesteld waarom hij dichter bij zijn netwerk in de regio Utrecht wil worden behandeld. Dat komt zijn behandeling en resocialisatie ten goede. 

Daarnaast is er een verschil van inzicht over de te volgen behandeling. In de recente verlengingsprocedure is duidelijk geworden dat de Van Mesdag veel waarde hechtte aan een al wat ouder incident in de Pompekliniek. De huidige kliniek wil naast ondersteunende therapie een incidentenanalyse “vorige kliniek” laten plaatsvinden, terwijl de rechtbank Groningen terzake heeft geoordeeld dat klager heeft gehandeld uit noodweer en hem niet strafbaar heeft geoordeeld. Voor klager is de stelling van verweerder onbegrijpelijk dat zijn wens is terug te voeren op een negatief advies van de interne verlofcommissie over onbegeleid verlof.

Ter zitting is namens klager nog toegevoegd dat in de Van Mesdag nu weinig voortgang in de behandeling wordt geboekt, terwijl klager meewerkt aan elke behandeling en activiteit en er alles aan doet om de behandeling te laten slagen. Tot op heden is het klager ook niet duidelijk welke stoornis hij heeft. De Van Mesdag liegt en bedriegt en klager heeft het gevoel dat hij niet goed wordt behandeld. Klager heeft nooit voor problemen gezorgd in de inrichting. Al eerder is gekeken naar de mogelijkheden om klager over te plaatsen naar Utrecht, maar dat is door het geweldsincident in de kiem gesmoord. Klager is ontslagen van alle rechtsvervolging omdat noodweer aannemelijk is geworden, hetgeen het incident in een ander daglicht stelt.

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.

De reactie van de Van Mesdag op het overplaatsingsverzoek is integraal opgenomen in de bestreden beslissing. Van het citeren van delen van deze reactie is geen sprake. Uitgangspunt voor plaatsing is inderdaad regioplaatsing, echter indien sprake is van een reeds lopende plaatsing gelden andere uitgangspunten. In zo’n geval wordt bijvoorbeeld bekeken of sprake is van zwaarwegende behandelinhoudelijke argumenten, die een overplaatsing zouden kunnen rechtvaardigen. Daarvan is dit geval geen sprake. Klagers wens tot overplaatsing vloeit volgens de Van Mesdag voort uit zijn problematiek; overplaatsing naar een andere kliniek zal een negatief effect hebben op het verdere verloop van zijn behandeling. Klager heeft nog voldoende behandelmogelijkheden– in de Van Mesdag en kan toewerken naar een uitstroomtraject waarbij rekening kan worden gehouden met zijn wens tot resocialisatie in de regio van zijn sociale netwerk. Een en ander wordt ook ondersteund door de evaluatie begeleid verlof van 24 juli 2017. Van contra-indicaties gelegen in de sfeer van (de familie van) de slachtoffers is niet gebleken.

Ter zitting is door verweerder toegevoegd dat uit de evaluatie begeleid verlof naar voren komt dat de kliniek positieve ontwikkelingen ziet. Er worden voldoende behandelingsmogelijkheden gezien in de setting waar hij nu verblijft en er zijn geen overtuigende redenen om klager thans over te plaatsen. In de evaluatie begeleid verlof wordt de kans op een confrontatie met de nabestaanden en de slachtoffers als laag ingeschat.

De schoonouders van klager wonen, anders dan klager meent, niet in Groningen. Het is onduidelijk waar wel.

Klager is ontslagen van alle rechtsvervolging voor het geweldsincident, maar feit blijft dat klager daarbij betrokken is geweest. Daarmee moet de kliniek, niet vanuit strafrechtelijke optiek, maar wel vanuit behandel/therapeutische optiek iets doen. Klager wordt daarom aangemeld voor psychomotore therapie.

 

4.         De beoordeling

Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dienen, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt de volgende overwegingen te worden betrokken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en

b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Het Beleidskader plaatsing TBS dwang 2016 (hierna: het Beleidskader) geeft aan dat de verpleegde in beginsel in de kliniek geplaatst wordt in zijn regio, tenzij sprake is van een contra-indicatie. Een van die contra-indicaties is een risico op ongewenste slachtofferconfrontatie. Klager wil graag overgeplaatst worden naar de regio Utrecht. In die regio wonen zijn familie en overige netwerk. De beroepscommissie volgt klager niet in zijn stelling dat voortzetting van de plaatsing in de Van Mesdag contra-geïndiceerd is, omdat hij in het kader van onbegeleid verlof geconfronteerd zou kunnen worden met (familie van) slachtoffers. In de evaluatie van het begeleid verlof van 24 juli 2017 wordt aangegeven dat de kans op confrontatie met slachtoffers en nabestaanden als laag wordt ingeschat. De begeleide verloven vinden voornamelijk in (de omgeving van) Groningen plaats. De nabestaanden (die door de IDV worden geïnformeerd) en de slachtoffers zijn niet in de directe omgeving van de kliniek woonachtig. De beroepscommissie concludeert dat ten aanzien van mogelijke slachtoffer-confrontatie geen sprake is van een contra-indicatie.

Evenmin volgt de beroepscommissie klager in de subsidiair naar voren gebrachte stelling dat in de behandeling geen voortgang geboekt wordt. Inzake het behandelverloop huidige FPC vermeldt de evaluatie begeleid verlof “(…) dat een positieve ontwikkeling wordt gezien, waarbij betrokkene zich coöperatief, actief, oprecht en transparant toont (…). Inmiddels wordt sinds een langere periode gezien dat betrokkene over het algemeen stabiel functioneert binnen de kaders en grenzen van een behandelafdeling”. De beroepscommissie trekt hieruit de conclusie dat niet sprake is van zwaarwegende behandelinhoudelijke argumenten die overplaatsing naar een andere kliniek zouden kunnen rechtvaardigen. De beroepscommissie acht de beslissing tot afwijzing van het overplaatsingsverzoek van klager niet in strijd met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

 

5.         De uitspraak:

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 7 mei 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven