Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4281/GV, 28 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/4281/GV

betreft: [klager]            datum: 28 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Denissen, namens

[…], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 13 december 2017 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klaagster stelt zich op het standpunt dat haar belang bij het verlenen van strafonderbreking zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. De Minister heeft slechts overwogen dat een strafonderbreking niet in het belang van klaagsters dochter zou zijn. Een belangenafweging als voormeld heeft dan ook niet plaatsgevonden, daar de Minister zich niet uitlaat over de feitelijke grond van het verzoek om strafonderbreking. Gesteld wordt dat klaagster de zorg voor haar dochter (langdurig) op zich wil nemen. Dat is echter niet het geval. Gelet op de gezondheidssituatie van klaagsters schoonmoeder is thans sprake van een noodsituatie. De zorg van klaagsters dochter zal door haar moeder worden overgenomen. Klaagster verzoekt dan ook om strafonderbreking teneinde de overgang van deze zorg te ondersteunen en aldus de zorg van haar dochter te waarborgen. Voorts is de Minister niet ingegaan op klaagsters verzoek om toepassing van elektronisch toezicht vanwege klaagsters plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst). De Minister heeft zich evenmin uitgelaten over het feit dat steeds minder, dan wel inmiddels geen, toezichtmaatregelen zijn opgelegd.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Op basis van informatie van Samen Veilig is een belangenafweging gemaakt. Voorts is niet aangetoond dat de huidige verzorgsters van klaagsters dochter medisch niet in staat is de verzorging langer op zich te nemen. De noodzakelijkheid van klaagsters aanwezigheid bij de overdracht van de zorg van de ene naar de andere grootmoeder is onvoldoende vast komen te staan. Een door Samen Veilig geadviseerd plan van aanpak, eventueel onder begeleiding van professionals, ontbreekt. Bovendien is klaagster naar aanleiding van betrokkenheid bij een ontvluchtingspoging uit de locatie Ter Peel op de GVM-lijst geplaatst. Dat staat het verlenen van vrijheden in de weg.

Op klaagsters verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Breda heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking. Het verlenen van strafonderbreking wordt niet noodzakelijk geacht, vanwege klaagsters naderende einddatum en de aanwezigheid van een netwerk van professionele hulpverleners.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd. Onduidelijk is of het verlofadres in orde is gevonden.

 

3.         De beoordeling

Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van twee jaren met aftrek, wegens oplichting. Voorts heeft klaagster een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 130.875,21. De einddatum van klaagsters detentie is thans bepaald op 28 juni 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klaagster verzoekt om strafonderbreking voor de duur van een maand teneinde de (overdracht van de) zorg voor haar minderjarige dochter te organiseren en te waarborgen.

Vaststaat dat klaagster op 3 augustus 2017 – op het moment dat zij zich in voorlopige hechtenis bevond – betrokken is geweest bij een poging tot ontvluchting uit de locatie Ter Peel. Naar aanleiding daarvan is klaagster naar de penitentiaire inrichtingen Zwolle overgeplaatst. Ook is klaagster op de GVM-lijst geplaatst en is een aantal toezichtmaatregelen opgelegd. Uit de voorhanden zijnde stukken volgt dat voornoemde plaatsing op 21 november 2017 voor de duur van een maand is verlengd, wederom onder oplegging van (negen) toezichtmaatregelen, waaronder ‘individueel bezoek met toezicht’ en ‘vervoer BOT/EBV’. Voorts is niet gebleken dat klaagster beschikt over een aanvaardbaar verlofadres, nu het door klaagster opgegeven verlofadres is geverifieerd, maar de politie ten aanzien van het verlofadres vanwege omstandigheden (nog) geen advies heeft kunnen uitbrengen.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klaagsters verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, d en j van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Bovendien is niet gebleken dat klaagster voldoet aan de in Nederland geldende identificatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. Gelet hierop en op artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, dat het niet voldoen aan deze verplichting strafbaar stelt, kan het niet in het bezit zijn van een geldig legitimatiebewijs reden zijn een verzoek om strafonderbreking af te wijzen.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 mei 2018

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven