Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/4286/TA, 14 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         17/4286/TA

Betreft:            […]      datum: 14 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 december 2017 genomen beslissing van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 maart 2018, gehouden in het Justistieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting zijn aanwezig […] en […]. Klager heeft bericht geen gebruik te maken van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 21 december 2017, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is in eerste instantie noodzakelijk om de huidige stand van zaken mede te delen. De dwangbehandeling is er inmiddels van af. De reden zou zijn, zo staat in de toelichting, dat de dwangbehandeling onvoldoende effect heeft gesorteerd en daarnaast, dat klager overgaat op vrijwillige inname van zijn medicatie.

Op voorhand was al duidelijk dat medicatie bij klager niet zou werken. Het stond evenwel niet vast, volgens de inrichting, dat klager over zou willen gaan tot vrijwillige inname. Klager betwist dat. Klager heeft verschillende gesprekken gehad met een psychiater. Op dit moment neemt klager geen enkele medicatie.

Tijdens de dwangbehandeling is de medicatie gewijzigd. Klager is bekend met hartproblemen. Zo is er een periode, althans een dag geweest dat hij in de stoel zat, last had van druk op de borst en heel erg aan het zweten was. Hij was daarnaast ook onwel geworden. Naar aanleiding hiervan is de medicatie, haldol, er afgehaald. Hij is daarna twee weken in de gaten gehouden vanuit de medische dienst. Hij is overgestapt op de medicatie seroquel, zoals in het verleden. Klager stelt dat hij momenteel geen medicatie vrijwillig inneemt en dat de status van de medicijnen op ‘zo nodig’ staat.

Daarnaast wordt gezegd dat klager paranoïde trekken heeft en erg achterdochtig is. Verschillende familieleden van klager hebben een crimineel verleden. Hij is opgevoed met het idee dat politie, justitie en uitvoerende instellingen niet te vertrouwen zijn. Tegen deze achtergrond is zijn achterdocht te begrijpen. Klager heeft ook vervelende incidenten gehad met de instelling, waardoor zijn vertrouwen in de instelling is afgenomen. In één van de zaken werd klager gesepareerd vanwege het uiten van dreigende woorden in de richting van het personeel, omdat klager niet werd overgeplaatst terwijl hij dat wel wilde. De persoonlijk begeleider heeft destijds aan de raadsvrouw verteld dat een overleg had plaatsgevonden binnen het team en dat men akkoord was gegaan met de door klager verzochte overplaatsing. Later kreeg de raadsvrouw echter bericht dat er geen beslissing was genomen tot overplaatsing en er ook geen voornemen was over te gaan tot een overplaatsingsverzoek. Dit heeft de raadsvrouw aan klager medegedeeld. Klager is toen boos geworden en heeft gezegd dat iedereen aan het liegen was. Op de dag dat het aan klager is medegedeeld is klager gesepareerd. Naar de mening van de raadsvrouw is de reactie van klager begrijpelijk en valt dit niet te typeren als paranoïde trekken dan wel achterdocht.

De raadsvrouw heeft ook gesproken met de oom van klager. Deze heeft met de begeleider gesproken toen haldol werd voorgeschreven. De oom heeft de raadsvrouw gebeld en heeft doorgegeven dat de begeleider gezegd zou hebben dat hij ook niet begrijpt dat haldol wordt voorgeschreven.

Het wantrouwen van klager wordt erg gevoed door dit soort voorbeelden. De instelling heeft klager hiermee erg getriggerd. Zijn frustraties en boosheid zijn te begrijpen vanuit verschillende vervelende incidenten tussen klager en de instelling. Dit heeft zijn vertrouwen in de instelling ernstig geschaad.

Bij klager is niet vastgesteld dat hij lijdt aan een psychotische stoornis, waanstoornis manie en/of dwangstoornis. Ook zijn er geen paranoïde trekken geclassificeerd in de DSM. Het causaal verband ontbreekt. Voorts schrijft de instelling in de schriftelijke mededeling dat het dagelijks impulsieve verbale geweld grotendeels is terug te brengen op het niet begrijpen vanuit zijn beperkte cognitieve vermogens. In die zin zou een bejegening afgestemd op zijn cognitieve beperking aangewezen zijn, zoals een CRA-methode of plaatsing binnen een instelling als Trajectum. Ook kan er voor minder zware medicijnen worden gekozen, in plaats van voor haldol. In het latere behandelplan is niet gesproken over dwangmedicatie.

Door en namens het hoofd van de inrichting is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De instelling geeft aan dat de dwangbehandeling inmiddels is gestopt. Klager heeft laatst gevraagd om ophoging van het medicijn seroquel. Dat strookt niet met hetgeen klager stelt, namelijk dat hij geen medicatie meer vrijwillig wil innemen. De psychiater is akkoord gegaan met zijn verzoek. Klager bleef de hogere dosering innemen en dat heeft er ook toe geleid dat de psychiater heeft kunnen concluderen dat hier sprake is van een vrijwillige inname. Klager bleef de medicatie vrijwillig innemen tot het moment dat werd besloten de dwang te beëindigen af te halen. Klager heeft toen meteen gezegd dat hij acuut stopte met het innemen van de medicatie. De psychiater heeft aangegeven dat het nog een week duurt voordat de seroquel is uitgewerkt. Hij is op 20 maart 2018 gestopt en het is thans (23 maart) nog onduidelijk wat hij gaat doen op het moment dat de medicatie is uitgewerkt. Er bestaat de mogelijkheid dat klager om inname van seroquel verzoekt. Vandaar dat de medicatie-status op ‘zo nodig’ staat.

De psychiater die hem tot december 2017 heeft behandeld heeft de dwangmedicatie aangevraagd. Er is nooit duidelijke overeenstemming geweest tussen de psychiater en klager over een behandeltraject. Het is de psychiater nooit gelukt om een vrijwillige inname van de medicatie te bereiken. Klager is regelmatig in de separeer beland, omdat hij zich agressief opstelde jegens andere patiënten of het personeel. Het acute gevaar werd door de separaties doorbroken. Eind 2017 is er overleg geweest tussen de behandelaren en is geconcludeerd dat inname van psychotische medicatie een optie vormde om zijn gedrag positief te beïnvloeden en het gevaar voor impulsdoorbraken in de vorm van agressie te voorkomen. Inname van medicatie op vrijwillige basis is echter bij klager niet mogelijk, waardoor uiteindelijk een dwangtraject is gestart. Een second opinion is uitgevoerd door een onafhankelijke psychiater en die zag eveneens de noodzaak tot dwangbehandeling. Middels de a-dwangbehandeling werd beoogd het afwenden van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van anderen in die zin dat men hoopte dat er samenwerking zou gaan ontstaan en zijn behandeling in het kader van een gemaximeerde TBS vlot getrokken kon gaan worden. De ontstane behandelimpasse diende doorbroken te worden. De a-dwangbehandeling is in december 2017 gestart.

Het was een optie om voorwaardelijk ontslag af te spreken (doorstroming naar een RIBW), waarbij één van de voorwaarden zou zijn geweest dat klager zijn medicatie moest blijven gebruiken. Zijn houding echter inzake de noodzaak hiertoe blokkeerde onder meer dit traject.

Wat opvalt aan klager is dat hij zeer achterdochtig is en denkt dat iedereen hem kwaad wil doen. Hij dient veel klachten in omdat hij het met veel dingen niet eens is. Vrijwel elke dag had hij last van agressieve uitbarstingen. Sinds december 2017 is dat niet meer voorgekomen. Dat is een aanwijzing dat hij zijn agressiviteit meer onder controle heeft en dat de a-dwangbehandeling werkt. Vóór die periode is er langdurig gezocht naar overeenstemming, maar dat is (vrijwel) niet gelukt. Voor vrijwillige inname van medicatie bleef klager niet open staan, waardoor uiteindelijk een a-dwangbehandelingtraject noodzakelijk werd geacht.

In het behandelplan wordt inderdaad, zoals de raadsvrouw opmerkt, weinig gesproken over therapieën. Dit komt omdat klager stelt nergens aan mee te willen werken en over enige tijd toch weg te zullen gaan.

Klager heeft een keer aangegeven dat hij in Dordrecht door een bepaalde medicijn een hartstilstand heeft gekregen. Daarom is gekozen voor een medicijn – haldol - die de minste bijwerkingen heeft op het hart. De psychiater heeft gecontroleerd of er inderdaad ooit sprake is geweest van een hartstilstand. Vanuit de instelling in Dordrecht werd aangegeven dat daarvan niet sprake is geweest bij klager. Wel is mogelijk dat klager last had van paniekaanvallen, hetgeen kan worden ervaren als een hartinfarct. Klager is immers prikkelgevoelig en snel gestrest.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Het hoofd van de inrichting heeft de beslissing tot toepassing van

a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die niet bij klagers behandeling betrokken is, maar klager kort tevoren heeft onderzocht. Het hoofd van de inrichting heeft de verklaringen van de twee psychiaters overgelegd. Die verklaringen voldoen aan de vereisten als neergelegd in artikel 16c, tweede lid, Bvt. Voorts heeft het hoofd van de inrichting, voor zover van toepassing, het behandelingsplan overgelegd, waarin de mogelijkheid tot toepassing van a-dwangbehandeling is vermeld.

Uit de verklaringen van de psychiaters, het behandelingsplan alsmede de mededeling van de bestreden beslissing blijkt het volgende. Klager is een man bij wie het verzet tegen de behandeling heeft geleid tot een behandelimpasse. Zijn wantrouwen en achterdocht bepaalden zijn gemoedstoestand dagelijks en hierdoor kwam de samenwerking met de kliniek sterk onder druk te staan, in die zin dat het beoogde behandelbeleid niet kon worden uitgevoerd. Het acute gevaar kon steeds worden afgewend in de vorm van separaties. Echter het perspectief op resocialisatie is onder grote druk komen te staan door de voortdurende incidenten, klagers psychische conditie en de inmiddels ontstane behandelimpasse. Delictgerelateerd gedrag kon niet worden doorbroken en vrijwillige inname van medicatie is niet gelukt.

Gelet op klagers voorgeschiedenis alsmede de verklaringen van de psychiaters over klagers psychische conditie en zijn daaruit voortvloeiende gedrag en opstelling, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid de inschatting worden gemaakt dat het laten voortduren van de situatie geen enkel perspectief biedt op behandeling, laat staan resocialisatie. Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van het gevaar van maatschappelijke teloorgang. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de beroepscommissie aannemelijk worden geacht dat zonder een medicamenteuze behandeling het gevaar – in dit geval het gevaar van maatschappelijke teloorgang – dat de stoornis van de geestvermogens klager voor zichzelf doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Gelet op de informatie uit de verklaringen van de psychiaters en het behandelingsplan (zoals hierboven is weergegeven) is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van het hoofd van de inrichting om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 14 mei 2018.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven