nummer: 03/1864/GV
betreft: [klager] datum: 15 september 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.J.M.de Jager, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 augustus 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers vriendin, die drie jonge kinderen heeft, moet binnen twee weken verhuizen. Zij heeft geen familie om op terug te vallen. Klager voelt zich genoodzaakt zijn vriendin bij testaan. Er is volgens klager geen kans op collusiegevaar; voorzover dat er wel zou zijn, zijn er maatregelen te treffen die kans te beperken. Ongewenst contact met het slachtoffer is niet waarschijnlijk; klager heeft in ieder gevalgeen enkele intentie om met het slachtoffer in contact te treden.
De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft in Vught, waar hij gedetineerd is, diverse rapporten opgelopen wegens drugsgebruik en het niet opvolgen van een opdracht van het personeel. Hij heeft moeite met het geldende regime en geeft dit openlijk toe. Het liefstewil hij weg uit Vught, hetgeen een contra-indicatie oplevert voor strafonderbreking. Klagers verzoek tot strafonderbreking is afgewezen, gelet op zijn nog lange strafrestant en het gemotiveerde, negatieve advies van het openbaarministerie.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Vught heeft klagers verzoek tot strafonderbreking en alle onderliggende stukken ter beoordeling naar de Minister gestuurd.
Het openbaar ministerie heeft negatief geadviseerd, gelet op de mogelijkheid van slachtofferconfrontatie en collusiegevaar.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 september 2006. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 3 dagengijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden volstaan meteen andere vorm van verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door klager aangevoerde grond voor het verzoek om strafonderbreking geen bijzondere omstandigheid oplevert zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Derhalve is de afwijzing door deMinister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 15 september 2003
secretaris voorzitter