nummer: 03/1282/GA
betreft: [klager] datum: 9 september 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 28 april 2003 van de beklagcommissie bij locatie Alphen aan den Rijn, die op 3 juni 2003 is verzonden, voorzover deze de vaststelling van een tegemoetkoming betreft,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 40,04 vastgesteld vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de schending van het recht op een dagprogramma dat voldoet aan de wettelijk vereiste minimumduur van 78uren per week in de periode van 31 januari 2003 tot en met 16 april 2003, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat de beklagcommissie er bij haar oordeel vanuit is gegaan dat het dagprogramma in de locatie Alphen aan den Rijn 74 uren per week behelsde. Mogelijkheeft klager de beklagcommissie op het verkeerde been gezet. De schending bedroeg, zo heeft klager bij de beklagcommissie aangevoerd, steeds tenminste vier uren per week. Feitelijk bedroeg de schending van het recht op eendagprogramma van tenminste 78 uren echter wekelijks steeds tenminste zes uren minder. De reden dat de beklagcommissie een totaal van 74 uren dagprogramma heeft aangenomen, is gelegen in de omstandigheid dat zij is uitgegaan vanverkeerde in- en uitsluittijden. Klager verwijst daarbij naar eerdere uitspraken van de beroepscommissie. Ook heeft de beklagcommissie een te korte periode – waarbinnen klagers recht werd geschonden – aangenomen. De aanvangsdatumvan die schending is naar de mening van klager 27 augustus 2002. Klager had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de beklagcommissie d.d. 26 augustus 2002. Klager was daarom in de veronderstelling dat het geen zin had om op datmoment een nieuwe klacht in te dienen. Klager zou dan immers, omdat het beroep nog aanhangig was bij de beroepscommissie, niet-ontvankelijk worden verklaard. De beroepscommissie heeft het betreffende beroep op 26 november 2002gegrond verklaard. Daarbij heeft de beroepscommissie aangegeven dat de periode waarover een tegemoetkoming moet worden toegekend loopt vanaf het moment van indienen van het klaagschrift tot het moment waarop de beklagcommissie ophet beklag heeft beslist (BC 02/2110/GA). Nadat de beroepscommissie haar uitspraak heeft gedaan, heeft klager nog enige tijd overleg gevoerd met de maandcommissaris, alvorens op 31 januari 2003 andermaal een klaagschrift in tedienen. Klager is dan ook van mening dat hij recht heeft op een tegemoetkoming voor het door hem ondervonden ongemak in de periode van 27 augustus 2002 tot en met 16 april 2003. Klager is van mening dat hem een tegemoetkoming van €108,57 moet worden toegekend
De directeur heeft, hoewel hem daarom is verzocht, zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming niet kenbaar gemaakt.
3. De beoordeling
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. Alsmaatstaf daarvoor kunnen dienen het eventueel gederfde loon en de gemiste faciliteiten. Genoemd ongemak bestond voor klager uit het gedurende een bepaalde periode per week minder uren dagprogramma aangeboden krijgen dan de wettelijkvoorgeschreven 78 uren.
Gelet op alle omstandigheden acht de beroepscommissie het redelijk om als aanvangsdatum voor de berekening van de onderhavige schending 27 augustus 2002 te nemen. De onderhavige schending heeft voor klager geduurd tot en met 16april 2003, de datum waarop hij naar een andere inrichting werd overgeplaatst.
Voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming terzake van schendingen als de onderhavige is niet het exacte aantal uren waarmee de wettelijke minimumeis is geschonden van overwegend belang. Maatgevend is in het bijzonder deduur van de periode waarin klagers recht werd geschonden. In onderhavige zaak staat vast dat klagers recht op een dagprogramma van tenminste 78 uren per week gedurende ongeveer 8,5 maand is geschonden. Gelet daarop acht deberoepscommissie de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming niet juist. Het beroep is daarom gegrond en de beroepscommissie zal aan klager terzake van die eerdergenoemde schending een tegemoetkoming toekennen van € 70.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 70,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 september 2003
secretaris voorzitter