nummer: 17/2117/GA
betreft: [klager] datum: 2 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.A. Kok-Verheijde, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 juni 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught (VU 2017/728)
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M.A. Kok-Verheijde en namens de directeur van de p.i. Vught, […], jurist.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf d.d. 7 april 2017 van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het beledigen van personeel en het niet opvolgen van instructies van het personeel;
b. het niet verstrekken van een warme maaltijd en het niet bieden van de mogelijkheid tot luchten gedurende de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager betwist dat hij een medewerkster van de inrichting onheus zou hebben bejegend en uitgescholden. Klager heeft eerder de inrichting verzocht om een kopie van zijn identiteitsbewijs. Dat was geen probleem, omdat een kopie van het identiteitsbewijs als bijlage bij een mail eenvoudig kon worden uitgeprint. Toen klager opnieuw verzocht om een kopie werd hem te kennen gegeven dat deze niet verstrekt kon worden en dat hij zich diende te wenden tot de afdeling bevolking. Klager heeft toen gezegd dat dit een ‘achterlijke situatie’ is. Hij ontkent uitdrukkelijk de medewerkster toen te hebben beledigd en uitgescholden. Ook met betrekking tot de tweede situatie is geen sprake geweest van het onheus bejegenen of uitschelden. Er was sprake van een discussie. Klager betwist dat hij geweigerd heeft naar zijn cel te vertrekken. Primair meent klager dat er geen enkele reden was hem in de cel op te sluiten. Toen hem werd verzocht naar zijn cel te gaan, heeft hij dat geweigerd. Bij het tweede verzoek zei p.i.w.-ster R. dat indien klager niet binnen drie tellen naar zijn cel zou gaan, er op de alarmknop zou worden gedrukt. Aan dat verzoek heeft klager direct gehoor gegeven. Klager heeft vervolgens het hele weekend op cel verbleven. Er is niet gelucht en hij heeft geen eten gehad. De stelling van de directeur voor de beklagcommissie dat altijd aan iedere gedetineerde maaltijden worden vertrekt, is onvoldoende om daarmee de klacht van klager af te wijzen. Klager betwist dat hem is gevraagd of hij wilde luchten en dat hij dat toen geweigerd zou hebben. Een weigering ligt niet voor de hand. Een ieder die een weekend lang op cel moet verblijven, wil graag gelucht worden indien daartoe de mogelijkheid wordt geboden. Een dagrapportage waaruit de weigering zou blijken, is niet aan klager ter beschikking gesteld noch aan de beklagcommissie. Klager betwist voorts dat hij naar aanleiding van zijn klacht heeft gesproken met de directeur.
Het is het woord van klager tegenover het woord van de directeur. Het zou zorgvuldig zijn als het verslag door beide medewerkers was ondertekend en wie wat heeft verklaard. Gelet op het feit dat klager betwist medewerkster M. te hebben uitgescholden, had de directeur meer onderzoek mogen verrichten. De raadsvrouw van klager kan uit de dagrapportage niet zien om wie het gaat.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het bij de stukken gevoegde verslag is door twee p.i.w-sters opgemaakt; het begin door M. en het tweede deel door R. Het verslag is niet door p.i.w.-ster R. ondertekend. R. heeft de situatie wel waargenomen. De directeur meent dat het feit dat klager eerder een kopie van zijn identiteitsbewijs via de mail heeft verkregen, niet zijn gedrag rechtvaardigt. Het opvragen van een kopie van een identiteitsbewijs bij de afdeling bevolking is een normale procedure. De identiteitsbewijzen worden ingescand en deze scan wordt naar de afdeling gemaild. Ter zitting van de beroepscommissie toont de directeur de dagrapportage van 8 april 2017. Bij het tijdstip van 15.05 uur is aangetekend dat aan klager luchten is aangeboden, maar dat hij dat heeft geweigerd. Wat betreft de verstrekking van de maaltijden wordt in de dagrapportage alleen een melding opgenomen als een gedetineerde de maaltijd weigert of als er andere bijzonderheden zijn. De directeur heeft geen reden eraan te twijfelen dat klager een maaltijd heeft gekregen. Klager is gewoon gehoord.
3. De beoordeling
a. Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, kan de ambtenaar of medewerker die dit constateert daarover aan de directeur schriftelijk verslag doen. Dit deelt hij aan de gedetineerde mede. De directeur kan op grond van artikel 51, eerste lid aanhef en onder a, van de Pbw vervolgens een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen.
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting op zijn eigen cel vanwege het uitschelden van p.i.w.-ster M. voor ‘achterlijk wijf’ en het door klager niet opvolgen van een opdracht van p.i.w.-ster R. om naar zijn cel te gaan. De beroepscommissie merkt op dat het schriftelijk verslag een beschrijving geeft van beide voorvallen. De directeur heeft aangevoerd dat het begin van het verslag door M. is opgemaakt en het tweede deel door R. Het verslag is (alleen) door p.i.w.-ster M. ondertekend. Artikel 50, eerste lid, van de Pbw, stelt echter niet de expliciete eis dat het schriftelijk verslag van ondertekening moet zijn voorzien. Nu bovendien naar het oordeel van de beroepscommissie in het verslag een voldoende duidelijke beschrijving wordt gegeven van de gebeurtenissen, zal aan het ontbreken van een handtekening door R. geen consequenties worden verbonden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
b. De beroepscommissie constateert dat het initiële klaagschrift van klager dateert van 7 april 2017 en enkel gaat over de aan hem opgelegde disciplinaire straf. In een andere brief van klager klaagt hij ook over het niet luchten en het niet verstrekken van maaltijden. Deze brief is gedateerd op 7 april 2017, dat op een vrijdag valt. Echter deze datering kan niet juist zijn, aangezien de inhoud van de brief ingaat op gebeurtenissen in het daaropvolgende weekend en maandag 10 april 2017. Nu de beroepscommissie bovendien geen aanleiding heeft te twijfelen aan de mededeling van de directeur dat klager wel een maaltijd en een luchtmoment is aangeboden – de directeur heeft ter zitting van de beroepscommissie een uitdraai van de dagrapportage overgelegd waaruit blijkt dat klager het luchten in de luchtkooi heeft geweigerd - dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De stelling van klager, waaruit van het tegendeel zou blijken, is niet aannemelijk geworden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 mei 2018
secretaris voorzitter