Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0996/SGA, 25 mei 2018, schorsing
Uitspraakdatum:25-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : 18/996/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 25 mei 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 23 mei 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende zeven dagen, ingaande op 22 mei 2018 om 15.30 uur en eindigend op 29 mei 2018 om 15.30 uur, wegens het gooien van een ei naar de werkmeester.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 22 mei 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 24 mei 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De voorzitter stelt vast dat het schorsingsverzoek dateert van 22 mei 2018, maar dat de beslissing formeel pas op 23 mei 2018 is genomen. Gelet op het feit dat de straf op 22 mei 2018 al wel ten uitvoer gelegd werd verstaat de voorzitter het aldus, dat het schorsingsverzoek is gericht tegen de beslissing van 23 mei 2018. Om deze reden acht de voorzitter verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.

Weliswaar kleeft aan de beslissing van de directeur dan wel het formele gebrek dat de disciplinaire straf met terugwerkende kracht is opgelegd, maar dit formele gebrek hoeft –naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in het kader van de schorsingsprocedure niet te leiden tot een toewijzing van het verzoek, hierbij mede in aanmerking genomen het feit dat de beslissing wel binnen 24 uur na aanvang van de tenuitvoerlegging ervan aan verzoeker is uitgereikt, alsmede gezien het feit dat het schorsingsverzoek op 22 mei 2018 al is ingediend, zodat verzoeker op die datum hoe dan ook al kon worden geacht bekend te zijn met de opgelegde disciplinaire straf.

Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de disciplinaire straf is opgelegd omdat deze aannemelijk heeft geacht dat verzoeker een ei naar de werkmeester heeft gegooid. Uit het schriftelijk verslag is gebleken dat het ei kwam uit de richting waar verzoeker zich op dat moment bevond. Verzoeker had enkele dagen daarvoor ook een woordelijke bedreiging geuit richting deze werkmeester. Verzoeker heeft beide feiten ontkend.

De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, dat de directeur, gelet op het bovenstaande, in redelijkheid kon aannemen dat het verzoeker was die het ei heeft gegooid, en dat deze ook in redelijkheid kon beslissen tot het opleggen van de disciplinaire straf. 

Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 25 mei 2018.

                             

 

secretaris                                                                    voorzitter

 

 

Naar boven