Nummer : 18/925/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 16 mei 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. T.S. van der Horst, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van voormelde p.i. van 9 mei 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende elf dagen, ingaand op 8 mei 2018 om 17.00 uur en eindigend op 19 mei 2018 om 17.00 uur, wegens het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 11 mei 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 mei 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat het feitelijk gaat om een beslissing tot verdere uitvoerlegging van een beslissing van de directeur van de p.i. Zwaag van 5 mei 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende veertien dagen, ingaand op 5 mei 2018 om 17.00 uur en eindigend op 19 mei 2018 om 17.00 uur, wegens het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde en het hierdoor verstoren van de orde, rust en veiligheid binnen de p.i. Zwaag.
Een medegedetineerde is hierbij gewond geraakt. Verzoeker is daarna overgeplaatst naar de p.i. Leeuwarden. De directeur van deze p.i. heeft op 9 mei 2018 beslist om deze disciplinaire straf verder ten uitvoer te leggen. Voorts blijkt dat de directeur inmiddels heeft besloten dat verzoeker het restant van de straf kan ondergaan in de eigen cel, zonder televisie.
Ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 kan voor het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in een strafcel worden opgelegd. De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem een disciplinaire straf van elf dagen opsluiting in een strafcel op te leggen, welke straf het restant betreft van een eerder door de directeur van p.i. Zwaag opgelegde disciplinaire straf van veertien dagen strafcel wegens dezelfde overtreding.
De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren.
De voorzitter stelt vast dat deze motivering – evenals in de beslissing van de directeur van de p.i. Zwaag van 5 mei 2018- in deze beslissing en in de nadere toelichting ontbreekt.
Zodoende zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 16 mei 2018.
secretaris voorzitter