Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3130/TA, 4 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3130/TA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 september 2017 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen. Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:

a. de beslissing van 12 mei 2017 tot oplegging van de maatregel van separatie met cameratoezicht (Me 2017-139 en Me 2017-151);
b. het niet goed communiceren van klagers behandelcoördinator met het personeel over hoe klager in elkaar zit (Me 2017-143);
c. het handelen van klagers sociotherapie tijdens het incident van 12 mei 2017 (Me 2017-144);
d. het feit dat klager (tijdens zijn verblijf in de separeercel) geen beklag mocht instellen (Me 2017-145 en Me 2017-150);
e. het niet mogen inzien van klagers verpleegdendossier (Me 2017-152);
f. de beslissing van 30 mei 2017 tot voortzetting van de verplichting tot het gedogen van een geneeskundige behandeling als bedoeld in art. 16b, onder b van de Bvt (b-dwangbehandeling) (Me 2017-155);
g. de beslissing van 8 juni 2017 tot oplegging van de maatregel van afzondering (Me 2017-169).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in de onderdelen b en c van zijn beklag en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager ontkent vóór het incident op 12 mei 2017 boos, achterdochtig of agressief te zijn geweest; anders had de psychiater of psycholoog wel ingegrepen. Na het incident op 12 mei 2017 alsnog met dit argument komen, is onrechtmatig; dat is smaad. Klager ontkent die dag de sociotherapeut agressief te hebben behandeld. Ook ontkent klager een verpleegkundige in zijn kruis te hebben getrapt; anders was daar wel aangifte van gedaan. Klager kan zich althans niet herinneren dat hij die schop in het kruis heeft gegeven. Als hij dat wel heeft gedaan, ging dat per ongeluk. Klagers gedrag vormde onvoldoende aanleiding hem te separeren. Als met hem op een juiste wijze was omgegaan, had het incident op 12 mei 2017 niet plaatsgevonden. Aan de beslissing tot separatie kleeft ook een formeel gebrek, doordat de beslissing niet aan klager is uitgereikt.

Tijdens klagers verblijf in de separeerruimte is klager potlood en papier geweigerd. Het is uiteindelijk goed gekomen met het indienen van beklag, maar de weigering hem potlood en papier te verstrekken, heeft bij klager stress opgeleverd. Het indienen van beklag moet namelijk binnen zeven dagen. Klager vindt het niet juist dat hij zelf niet in de gelegenheid is gesteld het beklag in te dienen. Klager heeft via de intercom duidelijk gemaakt dat hij onschuldig was.

Klager meent dat hem eerst zijn verpleegdendossier had moeten worden overgelegd, alvorens de door hem ingediende klachten werden behandeld. Door tijd te rekken, komt de inrichting daar mee weg. Klager heeft zijn dossier nog steeds niet ingezien. Klagers psychiater luistert niet naar hem, voert geen gesprekken met hem en doet maar wat. Klager wil niet door hem behandeld worden.

Klager heeft nog steeds b-dwangbehandeling. Klager wil geen medicatie, omdat het invloed heeft op zijn seksleven, maar hij heeft meermalen gemeld dat hij zijn medicatiedepot vrijwillig wilde innemen.

De afzondering is een voortzetting van de eerder oplegde separatiemaatregel. Die afzondering had niet opgelegd mogen worden.

Klager meent met betrekking tot beklagonderdelen b en c dat sociotherapie zijn plicht zodanig heeft verzaakt, dat sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht. Klager had derhalve door de beklagcommissie in die beklagonderdelen ontvankelijk moeten worden verklaard. Klager meent dat zijn rechten zijn geschonden

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het verzoek van klager zijn verpleegdendossier in te zien, was een van de vele verzoeken die klager heeft gedaan tijdens zijn verblijf in de separeerruimte. Klager was in deze periode erg verward. Het verzoek is het team dan ook niet meer als zodanig bijgebleven en omdat klager dit verzoek later niet meer heeft herhaald, is er toen ook geen gevolg aan gegeven. Dit laat uiteraard onverlet dat klager recht heeft op inzage in zijn verpleegdendossier. Mocht klager dit alsnog wensen, dan kan klager dit met zijn mentoren bespreken.

Voor wat betreft de overige klachten wordt verwezen naar hetgeen de inrichting eerder heeft aangevoerd.

De afzonderingsmaatregel is eind augustus 2017 beëindigd. Het huidige toestandsbeeld van klager is redelijk stabiel. Zijn stemming wordt nog wel als wisselend ingeschat. Het programma van klager wordt stapsgewijs uitgebreid.

 

3.         De beoordeling

a en g.

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan als voldoende vaststaand worden aangenomen dat klager – bij wie spraks is van een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis – onvoorspelbaar kan zijn in zijn handelen bij oplopende spanning dan wel overprikkeling. Dit werd ook gezien in de periode voorafgaand aan het incident op 12 mei 2017. Op 12 mei 2017 werd hem (dwang)medicatie in de vorm van een depot toegediend. Op dat moment heeft hij zich dreigend opgesteld jegens een sociotherapeut en een verpleegkundige in het kruis getrapt, waarna hij door beveiligers in beschermende pakken moest worden afgevoerd naar de separeerruimte. Klager was volledig gedecompenseerd en was niet te kalmeren. De daaropvolgende periode bleef klagers toestandsbeeld zorgelijk, doordat hij volledig overprikkeld was, zich richting medewerkers die contact met hem zochten dreigend opstelde, veel verzet toonde en alleen een “klepbenadering” mogelijk was. Op 24 mei 2017 is aan klager vanwege een onhoudbare situatie noodmedicatie toegediend. Begin juni 2017 verbeterde klagers toestandsbeeld en verbleekten zijn uitingen van verbale en fysieke agressie, waardoor de noodzaak tot separatie kwam te vervallen. Op 8 juni 2017 is besloten klagers separatie om te zetten in afzondering, omdat de inrichting op deze wijze bij klager (her)nieuw(d)e ‘overprikkeling’ wilde voorkomen Het toestandsbeeld van klager maakte dat de noodzakelijke rustmomenten op deze wijze afdoende ingezet konden worden. Klager vertoonde in de periode daarna een wisselend toestandsbeeld, waarbij spanningen zichtbaar konden oplopen en vergelijkbaar gedrag werd waargenomen als voorafgaand aan de separatie, terwijl het contact met klager verder minimaal was.

Onder deze omstandigheden kunnen de beslissingen klager op 12 mei 2017 te separeren (met cameratoezicht) en hem op 8 juni 2017 af te zonderen naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, terwijl ook de duur van die maatregelen noodzakelijk kan worden geacht. Het beroep zal daarom ten aanzien van deze beklagonderdelen ongegrond worden verklaard.

b, c en e.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ten aanzien van deze beklagonderdelen ongegrond worden verklaard.

d.

Niet aannemelijk is geworden dat de inrichting aan klager de mogelijkheid heeft ontnomen over enige kwestie beklag in te dienen. De enkele omstandigheid dat klager in de separeerruimte niet meteen de beschikking kreeg over potlood en papier toen hij daar om vroeg, maakt dat niet anders. Het beroep zal derhalve ook ten aanzien van dit beklagonderdeel ongegrond worden verklaard

f. Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.

Uit de inlichtingen van de inrichting komt het volgende naar voren.

Klager lijdt aan een meervoudig complexe ontwikkelingsstoornis (MCDD).  Daarnaast is er bij tijden sprake van een psychotisch beeld.

Ten tijde van de onderhavige beslissing tot b-dwangbehandeling verbleef klager in een separeerruimte en was sprake van een noodsituatie. Klager was agressief, achterdochtig, extreem overprikkeld en hij at en dronk niet. Hij was nauwelijks benaderbaar en hierdoor moeilijk inschatbaar. Zijn agressie richtte zich op iedereen die bij zijn behandeling was betrokken, zijn gedachten waren paranoïde psychotisch en er dreigde gevaar voor uitputting. De eerdere (dwang)behandeling met andere medicatie heeft de onderhavige decompensatie niet kunnen voorkomen. Sinds klagers separatie op 12 mei 2017 nam hij de voorgeschreven haldol in, maar daarmee is hij op 23 mei 2017 gestopt, terwijl medicatie een essentieel onderdeel is van de behandeling van klagers geagiteerd psychotische toestandsbeeld. Toediending van noodmedicatie was noodzakelijk teneinde gevaar voor zichzelf en/of anderen af te wenden. Klager verzette zich in hevige mate en moest door getrainde beveiligers in bedwang worden gehouden.

Eerdere separaties en afzonderingen hebben geen effect gehad op klagers toestandsbeeld.

Met het voorgaande is door de inrichting voldoende duidelijk gemaakt waarom het voortzetten van een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting deed veroorzaken, af te wenden. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Derhalve kan de beslissing tot voortzetting van de b-dwangbehandeling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal ook ten aanzien van dit beklagonderdeel ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 4 mei 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven