Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3696/TA, 4 mei 2018, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/3696/TA

betreft: [klager] datum: 4 mei 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 september 2017 van de beklagcommissie bij FPC Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad is […], jurist bij de inrichting, gehoord.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de inrichting van 11 juni 2017 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) tot 2 september 2017 (PZ 2017/023).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

Klager heeft bij de voorzitter van de beklagcommissie 72 vragen ingediend die hij door het hoofd van de inrichting beantwoord wil hebben. Het behandelteam doet niets om klagers gedachtengang te doorgronden. Bij klager is geen sprake van een stoornis of van gevaar. Sinds de start van de a-dwangbehandeling in maart 2017 gaat het niet beter met klager. Hij neemt wel aan meer activiteiten deel, maar dat komt omdat hem dat wordt toegestaan; begin 2017 werd hij hierin door het personeel nog beperkt. In de inrichting kan klager geen openheid verstrekken over zijn gedachten en gevoelens; het personeel besteedt hier geen aandacht aan. Het hoofd van de inrichting heeft in redelijkheid niet kunnen besluiten de a-dwangbehandeling te verlengen nu dit niet noodzakelijk was. 

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. 

Verwezen wordt naar de motivering van de bestreden beslissing in de schriftelijke mededeling, naar de schriftelijke reactie op het beklag en naar hetgeen bij de behandeling daarvan door de beklagcommissie is aangevoerd.

Klager geeft nog steeds onvoldoende openheid over zijn gedachten en gevoelens. De afzonderingsmaatregel is inmiddels beëindigd; klager heeft nu volledige bewegingsvrijheid en reageert ontspannen. Het contact met de psychiater gaat thans beter. De met klager gevoerde gesprekken verlopen goed. Er zit dus beweging in de opstelling van klager, al heeft hij nog steeds een rigide opstelling.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een

a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)inrichting moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Uit de de stukken komt het volgende naar voren.

Klager lijdt aan een pervasieve persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie, waardoor onder andere sprake is van een forse handicap in de sociale interactie. Klagers denken en handelen worden gekenmerkt door preoccupaties en rigide patronen. Door klagers overgevoeligheid voor zintuiglijke prikkels zijn meermalen gevaarzettende situaties ontstaan. Klager heeft sinds zijn adolescentie recidiverende, ernstige psychotische episoden met paranoïde wanen en hallucinaties doorgemaakt, tijdens welke episoden hij tweemaal iemand van het leven heeft beroofd. Toen een eerdere dwangbehandeling werd stopgezet, toonde klager signalen die ook tijdens het indexdelict zichtbaar waren. Zonder medicatie raakt klager overprikkeld en neemt zijn psychotische achterdocht toe, met als gevolg dat klager bizarre ideeën ontwikkelt en zich in toenemende mate bedreigd voelt, hetgeen zeer waarschijnlijk leidt tot (levens)gevaarlijk gedrag. Eerdere dwangbehandeling is een effectieve interventie gebleken. In maart 2017 is (wederom) gestart met dwangmedicatie om het gevaar dat de stoornis veroorzaakt te beïnvloeden. Alternatieve maatregelen – zoals het plaatsen van klager op een afdeling voor intensieve zorg, separatie, intensieve klinische behandeling, vrijwillige inname van antipsychotica – hebben niet het gewenste effect gehad. Na een aantal zorgwekkende incidenten na aanvang van de a-dwangbehandeling is klager sinds eind april iets meer in contact, maar nog steeds bestaat onvoldoende inzicht in klagers belevingswereld en gaan van hem nog steeds signalen uit die overeenkomst vertonen met zijn toestandsbeeld tijdens het indexdelict. Zes maanden na aanvang van de dwangbehandeling (maart 2017) was verdere verbetering in klagers toestandsbeeld te zien, hij nam aan meer activiteiten deel en was beter in contact. Maar het behandelteam heeft (nog steeds) geen inzicht in de gedachten en gevoelens van klager omdat hij daar geen openheid over geeft, waardoor het moeilijk is een inschatting te maken van het gevaar dat klager veroorzaakt.

 

De beroepscommissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de inrichting in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was de eerder ten aanzien van klager ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hetgeen door klager is aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.   

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A. Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Kokee, secretaris, op 4 mei 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven