Nummer: 17/3201/GB
Betreft: […] datum: 22 mei 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 20 september 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 20 mei 2008 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft zich tijdens deelname aan een penitentiair programma (p.p.) onttrokken aan detentie, omdat sprake was van een reële dreiging voor zijn leven, nu het Openbaar Ministerie (OM) de nabestaanden van het slachtoffer op de hoogte had gesteld van klagers verblijfsplaats. Hij heeft zich slechts hierom onttrokken en niet om zijn detentie te ontlopen. De onttrekking is al ruim twee jaar geleden geschied. Hiervoor is klager reeds gestraft door uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) voor twee jaar. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Klagers GVM-status is al geruime tijd opgeheven omdat geen sprake meer was van vluchtgevaar of liquidatiegevaar. Er is nooit vastgesteld dat klager op 12 maart 2016 slachtoffer was van een poging tot liquidatie. Klager betwist dat het verlofadres onaanvaardbaar zou zijn wegens gevaar voor hem of zijn zus (bewoner van het adres). Het detentietraject dient zoveel mogelijk afgesloten te worden met deelname aan een p.p. Door de uitstel van klagers v.i. is de deelname al twee jaar uitgesteld. Klager wenst daarom thans terug te keren in de samenleving door plaatsing in een b.b.i.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De omstandigheid dat klager zich heeft onttrokken aan detentie om zichzelf in veiligheid te brengen toont aan dat klager geen spijt heeft van zijn onttrekking. Hij had zich echter bij de inrichting of de reclassering moeten melden. Door zich eerder te onttrekken aan detentie en daarbij aangehouden te worden wegens betrokkenheid bij een schietpartij, lijkt klager belang te hebben bij onttrekking aan detentie. Hij is verwijderd van de GVM-lijst, omdat er geen actuele aanwijzingen waren voor liquidatiegevaar in detentie. Het verlenen van vrijheden aan klager brengt echter onverantwoorde risico’s met zich mee.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).
4.2. Uit de door de selectiefunctionaris overgelegde stukken komt het volgende naar voren. Klager, die veroordeeld is voor moord, heeft zich tijdens zijn deelname aan een p.p. – na een achtervolging door de politie – onttrokken aan detentie. Op
12 maart 2016 werd klager gewond aangetroffen en aangehouden na een melding van een schietpartij, waarvan de daders nog niet zijn aangehouden. Klagers zus, bij wie klager zijn regimaire verloven wenst door te brengen, heeft volgens het OM ‘kennelijk’ een relatie met degene die onherroepelijk is veroordeeld voor doodslag op een ex-vriend van deze zus. Het OM en de burgemeester van […], waarin het verlofadres is gelegen, hebben negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek respectievelijk verlofadres.
4.3. Voornoemde omstandigheden maken dat noch van een slechts beperkt vlucht- en maatschappelijk risico noch van een aanvaardbaar verlofadres sprake is. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 22 mei 2018.
secretaris voorzitter