Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1088/GA, 19 augustus 2003, beroep
Uitspraakdatum:19-08-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1088/GA

betreft: [klager] datum: 19 augustus 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 mei 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 6 mei 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) De Berg te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ook de raadsman van klager, mr. H.J. Voors, heeft namens klager beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman voornoemd om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat het penitentiair programma met elektronisch toezicht voortijdig is beëindigd.

De beklagrechter heeft zich onbevoegd verklaard om van het klaagschrift kennis te nemen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Wat er verder ook moge zijn van de tekst van artikel 60, lid 1 van de Pbw, waarop de beklagrechter zich bij zijn beslissing beroept: de artikelen 8, 9 en 10 van de Penitentiaire maatregel (Pm) bepalen met zoveel woorden dat dedeelnemer aan een penitentiair programma (PP) zich bij de beklagcommissie bij de inrichting of afdeling waarin hij is ingeschreven, kan beklagen omtrent de beslissingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 3 van de Pm. De beslissing omhet elektronisch toezicht waaronder klager in het kader van een Penitentiaire Maatregel stond, te beëindigen, is een beslissing in de zin van artikel 9 lid 3 van de Pm zodat beklag mogelijk is.
Prof. mr. C. Kelk heeft in zijn boek, het Nederlands Detentierecht, op bladzijde 137 gesteld: „Sinds er met de komst van de Pbw deelname voor gedetineerden aan een penitentiair programma (PP) mogelijk is, is het van belang vast testellen dat de directeur van de (afdeling van) de inrichting waar de deelnemer aan het PP is ingeschreven de algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van dat PP draagt. Deze kan aan de deelname nadere voorwaardenstellen, kan deze voorwaarden wijzigen of aanvullen en kan zonodig de deelnemer bij overtreding van een voorwaarde een waarschuwing geven. Op al deze beslissingen is eveneens het beklagrecht van toepassing (art. 8 en 9 van de Pm)“.

De beklagrechter heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is per 12 februari 2003 op het Penitentiair Trajecten Centrum (PTC) te Arnhem geplaatst. In zijn voorafgaande detentietijd heeft hij een succesvol scholingstraject in de metaal gevolgd, echter zijn regulier arbeidsverleden inNederland is miniem. Derhalve is klager gestart met een kort assessmenttraject op de afdeling metaal van de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen met de bedoeling dat klager verder inzicht verwerft in zijn mogelijkheden enbeperkingen als werknemer in een Nederlands metaalbedrijf en daar
– bij toekomstige sollicitaties – een overtuigend betoog over kan houden. Na afloop van dit traject heeft een evaluatie plaatsgevonden, waarna van onze kant tevergeefs is getracht klager te bewegen tot het aanvaarden van hulp bij dete nemen vervolgstappen. Op het PTC proberen we als trajectbegeleiding begrip te hebben voor de moeite die ex-gedetineerden hebben om zich met een positieve instelling te presenteren op de huidige arbeidsmarkt; ons begrip gaatbegrijpelijkerwijs niet zover dat wij deelnemers bevestigen in een passieve grondhouding. Bij een deelnemer als klager, die openlijk verklaart de hele begeleiding van justitie waardeloos te vinden, is het onmogelijk een ommekeer tengoede af te dwingen. Direct aanleiding voor het stopzetten van de begeleiding was op 24 april 2003 de telefonische mededeling van klager dat hij niet kwam omdat hij naar de huisarts ging. Met de uitdrukkelijke aanvulling dat klagerna zijn afspraak op het PTC werd verwacht, is daartoe toestemming gegeven. Klager protesteerde heftig en weigerde. Onze conclusie is dat klager een consult bij de huisarts probeerde te gebruiken om – tegen de afspraak in – de geheledag niet in het PTC te verschijnen. Bovendien hebben zowel klager als zijn vriendin klagers mentor op het PTC onheus bejegend, waarbij indirect een dreigende ondertoon werd geuit. De samenhang met de geschetste ervaringen maakte datde trajectbegeleiding – na breed overleg – besloot niet langer verder te kunnen met klager, waarbij belangrijk is op te merken dat klager op geen enkele manier heeft laten merken dat hij zich vrijheden heeft veroorloofd die hem nietpasten. Complicerende factor was dat klager zich blijkbaar door zijn E.T.- begeleider van de Reclassering gesteund voelde in zijn presentatie van de feiten, namelijk dat de verveling die ’s middags bij klager optrad, een belangrijkeoorzaak was van het gebeurde. Klager is inmiddels geselecteerd voor het PTC Groningen, terwijl met de selectiefunctionaris was afgesproken dat klager zou worden geselecteerd voor een Penitentiaire Open Inrichting. We spraken toen afdat herplaatsing naar een ander PTC alleen overwogen zou worden nadat klager en een collega in een gezamenlijk gesprek tot overeenstemming zouden zijn gekomen over wat beiden nu wel en niet tegen elkaar hebben gezegd in een gesprekop 23 april 2003.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Pbw zijn beslissingen als de onderhavige voorbehouden aan de selectiefunctionaris. Beëindiging van de deelname aan een penitentiair programma is ingevolge artikel 15, derde lid, van dePbw een beslissing van de selectiefunctionaris. Het tegen die beslissing ingediende beklag is niet-ontvankelijk nu geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beklagrechter heeft klagerterecht gewezen op de mogelijkheid van bezwaar en heeft het beklag doorgezonden aan de selectiefunctionaris.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verniegtigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog niet-ontvankelijk.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 19 augustus 2003

secretaris voorzitter

Naar boven