nummer: 03/1579/GV
betreft: [klager] datum: 21 augustus 2003
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klaagster,
gericht tegen een op 11 juli 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken, waaronder klaagsters toelichting op het beroepschrift d.d. 16 augustus 2003.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster om haar beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klaagster heeft aangevoerd dat haar verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft zij als volgt toegelicht. Klaagster heeft met veel moeite informatie verzameld en komt tot de conclusiedat daarin niets negatiefs is geschreven met betrekking tot deze verlofaanvraag. De politie heeft de verlofaanvraag goedgekeurd en de officier van justitie uiteindelijk ook. Het detentieberaad was positief, waarna de directeur ookeen positief advies heeft uitgebracht. Uit niets blijkt dat uit verlofverlening negatieve gevolgen zouden kunnen voortvloeien. Bij het BSD werd klaagster op 18 juli 2003 gezegd dat hen telefonisch was medegedeeld dat klaagstersverlofaanvraag was afgewezen en dat ze de reden niet wisten. Klaagster heeft aangekondigd dat zij haar advocaat zou bellen en kreeg vijftien minuten later de brief van de Minister die gedateerd was 11 juli 2003. Volgens het BSD wasde brief net met de post binnengekomen. Klaagster voelt zich belazerd. De directeur had aanvankelijk negatief geadviseerd ten aanzien van klaagsters verlofaanvraag. Als klaagster haar beklag zou intrekken zou zij in ruil eenpositief advies krijgen. Klaagster heeft vervolgens getekend voor het intrekken van haar klacht. Volgens klaagster wordt er iets bekokstoofd omdat zij vaker in beklag is gegaan en telkens gelijk heeft gekregen. Volgens klaagsterhebben bepaalde personen er invloed op gehad. Klaagster heeft namelijk ook zelf voor justitie gewerkt. Klaagster heeft zich altijd aan de regels in de p.i. gehouden en nooit een rapport ontvangen. Zij wil niet continu wordenbeoordeeld omdat zij ook bij justitie heeft gewerkt. Zij wordt nu dubbel gestraft. Klaagsters situatie is nu anders. Zij heeft haar dochtertje, dat op 27 juli 2003 twee jaar is geworden, vanaf haar vierde maand niet meer gezien.Voor de verjaardag van haar dochtertje heeft zij verlof aangevraagd. Klaagster zou dat nooit verspelen. Zij heeft gevraagd om het positieve advies van het detentieberaad te mogen zien maar dat is haar geweigerd. Klaagster denkt dater iets niet klopt en dat het advies van het detentieberaad negatief was terwijl klaagster iets anders wordt gezegd. Klaagster wenst het advies in te zien en de onderliggende rapportages. Klaagster is overstuur. Klaagsters broer isvoor dezelfde zaak tot een hogere straf veroordeeld en zit nu al in een h.o.i. en gaat elke maand goed met verlof terwijl hij ook een groot strafblad heeft. Klaagster begrijpt dit niet en is ten einde raad. Klaagster heeft meer teverliezen. Haar kind staat onder toezicht en is bij een pleeggezin geplaatst. Als klaagster het verlof zou verpesten krijgt zij haar kind nooit meer terug. Klaagster begrijpt niet goed dat, hoewel er drie positieve adviezen zijnuitgebracht, zij toch geen toestemming krijgt om 60 uur met algemeen verlof te gaan. Volgens het BSD is het omdat zij nog meer straf heeft. Zij heeft het gevoel dat haar verlof wordt gesaboteerd. Voor wat betreft het wederrechtelijkverkregen voordeel heeft klaagster nooit een dagvaarding of vonnis ontvangen. Zolang dat er niet is, is haar einddatum 21 april 2004. Klaagsters advocaat heeft hier over geschreven en hierop heeft het BSD haar verlof goedgekeurd.Irene van het BSD belt elke keer naar de afdeling executie opdat de vordering sneller opgestart zal worden. Ze wil dat klaagster snel die dagvaarding krijgt zodat ze niets meer kan doen. Ze moet klaagsters zaak met rust laten. Deafdeling executie heeft haar ook al gezegd dat er niets meer voor klaagster in het vat zit. Als het verlof niet mogelijk is voor de verjaardag van klaagsters dochter zou klaagster graag 4, 5, 6 augustus 2003 of 23, 24, 25 augustus2003 of anders in overleg met verlof willen gaan.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verlof is afgewezen omdat er geen enkel vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Uit aangeleverde informatie is gebleken dat klaagster tijdens een geschorste voorlopige hechtenis aangaande de Opiumwet opnieuw strafbarefeiten heeft gepleegd. Voorts zal binnenkort in het kader van de strafzaak, waarvoor klaagster thans is veroordeeld, nog een ontnemingsvordering worden uitgebracht. De mogelijkheid van recidive tijdens een eventueel verlof valt nietuit te sluiten. Tijdens de detentie van haar vriend, welke geduurd heeft tot februari 2002, bestond het sterke vermoeden dat klaagster verdovende middelen de p.i. heeft binnengesmokkeld. Gezien haar staat van dienst en haar houdingtijdens het proces ten opzichte van politie en justitie moet worden gevreesd dat een eventueel toegekend verlof niet ongestoord zal verlopen. Klaagster verkeert veelal in criminele kringen en het hebben van een kind heeft haar erook eerder niet van weerhouden om ernstige strafbare feiten te plegen (deelneming criminele organisatie, overtreding Opiumwet).
Op klaagsters verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Amerswiel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Assen heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening.
De politie Zwolle kan niet aangeven of verlof van klaagster gewenst is.
3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek, wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet, meermalengepleegd en deelname aan een criminele organisatie. Aansluitend dient zij 15 maanden gevangenisstraf te ondergaan, wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet, meermalen gepleegd. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 30 maart 2004. Aansluitend dient zij eventueel een subsidiaire hechtenis van 4 dagen te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters tweede verlofaanvraag. Zij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van haar terugkeer in demaatschappij en haar gezin en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Zij is van oordeel dat voor de door de Minister aangevoerde contra-indicatie voor verlofonvoldoende aanwijzingen zijn. Zij overweegt hierbij dat niet is gebleken dat het openbaar ministerie inderdaad voornemens is om klaagster te dagvaarden in het kader van een vordering ex artikel 36 e van het Wetboek van Strafrecht.In ieder geval vormde dit voor het openbaar ministerie geen beletsel om positief te adviseren terzake van verlofverlening. De beroepscommissie is van oordeel dat de overige bezwaren van de selectiefunctionaris niet met concretefeiten worden onderbouwd. Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan het belang van klaagster doorslaggevende betekenis dient te worden toegekend. De afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot hettijdelijk verlaten van de inrichting moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal wordenopgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor hettoekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter,
mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 21 augustus 2003
secretaris voorzitter