Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2793/GA, 13 maart 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2793/GA

betreft: [klager]            datum: 13 maart 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 28 juli 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos van de penitentiaire inrichting (p.i.) Heerhugowaard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2018, gehouden in het Justitieel Complex. Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zuyder Bos.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager beklaagt zich over een op 7 september 2017 opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting een andere verblijfsruimte dan een strafcel (eigen cel) wegens werkweigering (ZB-2016-706).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meldde zich op 10 augustus 2016 ziek. Op 5 september 2016 kreeg klager een waarschuwing van het personeel dat hij zich bij de arbeid moest melden. Als gevolg van psychische problemen wilde klager liever op cel blijven. Klager heeft meermalen gemeld dat hij de medische dienst wilde spreken, zodat beoordeeld kon worden of hij echt ziek was. Klager zag de medische dienst niet. Hij kon zelf niet de medische dienst raadplegen. Als je ziek bent, moet je je inschrijven op een lijst. Het personeel heeft vervolgens contact met de medische dienst. Uit de mailcorrespondentie volgt dat het personeel een consult aanvroeg. Toch vond dat consult niet plaats. Op 17 augustus 2017 had klager fysiotherapie. Toen gaf hij te kennen dat hij de medische dienst wilde spreken. Ook toen zag klager niemand van de medische dienst. Verder werd niet op zijn verzoeken en niet op zijn ingediende klacht bij de medische dienst gereageerd. Klager kan niet werken, omdat hij verschillende klachten heeft. Zo heeft hij last van zijn rug en een burn-out en is hij niet fit. Ter zitting zijn medische stukken overhandigd. Daarin is te zien dat klager op 14 september 2016 arbeidsongeschikt is verklaard. Klager was ook bezig met een studie, maar dat was niet de reden dat hij niet kon werken, aldus nog steeds klager.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit navraag bij medische dienst bleek dat de medische dienst klager op 3 februari 2017 arbeidsgeschikt heeft verklaard. Dat is na de oplegging van de disciplinaire straf. Dat hij niet door de medische dienst is gezien, komt doordat klager daar niet om heeft verzocht. Bij een ziekmelding die niet acuut is, moet gedetineerde een verzoekbriefje voor een uitgebreid consult invullen. Na 48 uur vervalt de ziekmelding en moet hij zich opnieuw ziekmelden. Indien vaker achter elkaar een ziekmelding wordt opgegeven, wordt dat gezien als werkweigering, als niet om meer zorg wordt verzocht. Bij een ziekmelding komt standaard een verpleegkundige van de medische dienst langs om de melding te controleren. Er speelden ook andere factoren een rol. Klager was bezig met een studie en dat kon hij moeilijk met werken combineren. De afdeling zorg gaf te kennen dat klager zich altijd in de ochtend afmeldde, maar zich niet inschreef voor het spreekuur met medische klachten.

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw (feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming) een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken opleggen.

Vast staat dat klager zich meermalen heeft ziekgemeld. Al die keren is een verpleegster langsgekomen om de klachten van klager te beoordelen. Klager heeft op die momenten niet om extra zorg verzocht. Hoewel klager stelt dat hij arbeidsongeschikt is verklaard, blijkt dat nergens uit, ook niet uit de door hem ter zitting overhandigde medische stukken. Daar blijkt enkel uit dat klager op 14 september 2016 naar de medische dienst is gegaan en daar heeft gezegd wat zijn klachten zijn. Uit het rapport van 1 september 2016 blijkt dat directeur navraag heeft gedaan en dat klager op dat moment niet arbeidsongeschikt was. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat klager arbeidsgeschikt was en dus aan de arbeid kon deelnemen. Dat betekent dat klager de orde en veiligheid heeft verstoord en dat een disciplinaire straf opgelegd kan worden. In zoverre zal het beroep dan ook ongegrond worden verklaard.

Voor feiten als de onderhavige kan volgens het landelijk geldende sanctiebeleid (zoals opgenomen in de Sanctiekaart 2016 Landelijk) een disciplinaire straf van maximaal twee dagen opsluiting in de eigen cel worden opgelegd. De directeur is hiervan afgeweken door drie dagen op te leggen. Het beleid is weliswaar niet bindend en de directeur mag daarvan afwijken, maar hij dient in dat geval in de belangenafweging duidelijk te maken waarom in dat specifieke geval gekozen is voor een zwaardere sanctie dan in de Sanctiekaart is vermeld. Uit de oplegging van de disciplinaire straf blijkt niet dat de directeur die belangenafweging heeft gemaakt. De beroepscommissie acht dan ook termen aanwezig klager een tegemoetkoming van € 7,50 toe te kennen.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie  met verbetering van de gronden. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 7,50  toekomt.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals-Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 maart 2018

           

 

           

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven