Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3397/GA, 9 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

 

 

 

nummer:          17/3397/GA

 

betreft: [Klager]           datum: 9 april 2018

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P.J.W.M. Govers, namens

 

[…], verder te noemen klager,

 

gericht tegen een uitspraak van 6 oktober 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. M.P.J.W.M. Govers, en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Sittard. Klager, die thans niet meer in Nederland is gedetineerd, is niet ter zitting verschenen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de ontzegging van de toegang tot de inrichting van klagers bezoekster voor de duur van drie maanden wegens het (bij herhaling) niet piepvrij passeren van het detectiepoortje (G-2017-000376).

 

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het niet piepvrij door een detectiepoortje gaan, kan geen sanctie als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Pbw in verbinding met artikel 36, vierde lid, van de Pbw opleveren. De beklagcommissie is voorbijgegaan aan de stelling dat de maatregel buitenproportioneel is en dat sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Klagers partner is de enige die klager bezoekt, omdat klagers familie niet in Nederland woont. Klager en zijn partner proberen hun gezin uit te breiden, hetgeen hen door de ontzegging onmogelijk wordt gemaakt. Zijn partner heeft zich, nadat haar de toegang tot de inrichting werd geweigerd, uitgekleed om te bewijzen dat zij niets bij zich had. Dat haar anderszins zou zijn gesommeerd en zij zich hieraan niet heeft gehouden, kan zijn gelegen in het feit dat zij geen Nederlands spreekt. Het personeel had, nu klagers partner zich daartoe bereid had verklaard, ook tot fouillering kunnen overgaan. Voorts had het personeel klager na afloop van het bezoek kunnen visiteren. Daarbij komt dat de beslissing tot ontzegging van de toegang tot de inrichting enkel door de directeur kan worden opgelegd. De beslissing is echter ondertekend door de heer M. Janssen, Hoofd Veiligheid, en niet door de directeur. Dit had op zichzelf reeds tot een gegrondverklaring van het beklag moeten leiden, nu niet is voldaan aan het vereiste van artikel 38, derde lid, van de Pbw.

 

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers partner kon op 4 augustus 2017 niet piepvrij door het detectiepoortje naar binnen. Dit was eerder op 22 maart 2017 ook gebeurd. Dit is met name van belang daar het bezoek zonder toezicht (BZT) betrof. De eerste keer dat klagers partner niet piepvrij door het detectiepoortje kon, is haar eveneens op die dag de toegang tot de inrichting geweigerd, maar heeft dit verder geen consequenties gehad. Het was mogelijk geweest klagers partner met de handscanner te onderzoeken, maar daartoe kreeg het personeel de kans niet, omdat klagers partner geagiteerd raakte en zich ondanks waarschuwing van het personeel van haar bovenkleding ontdeed. Enerzijds kon ze niet piepvrij naar binnen en anderzijds heeft ze gedrag vertoond dat de orde in de inrichting verstoort. Bij het opleggen van de straf heeft de directeur bij de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 aansluiting gezocht. In de inrichting is sprake van algemeen geldende normen en waarden en regels dienen te worden opgevolgd. De sanctie die in een dergelijk geval wordt opgelegd hangt af van de situatie. Klager kon overigens wel ander (regulier) bezoek ontvangen, maar geen bezoek (zonder toezicht) van zijn partner. De directeur stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een klager betreffende beslissing van de directeur, zodat klager niet-ontvankelijk in zijn klacht had moeten worden verklaard. 

 

3.         De beoordeling

In artikel 38, derde lid, van de Pbw in verbinding met artikel 36, vierde lid, onder a, van de Pbw is – voor zover hier van belang – bepaald dat de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaald persoon of van bepaalde personen kan weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Deze weigering geldt voor ten hoogste twaalf maanden.

 

In de door de directeur overgelegde bezoekregels van 30 maart 2016 is opgenomen dat een bezoeker die niet piepvrij de detectiepoort passeert, de toegang tot de inrichting wordt ontzegd. De beroepscommissie acht het dan ook niet onredelijk dat klagers partner op 4 augustus 2017 de toegang tot de inrichting is ontzegd. Wat betreft de duur van de ontzegging van de toegang tot de inrichting heeft de directeur aansluiting gezocht bij de landelijk geldende Sanctiekaart 2016. Ingevolge de Sanctiekaart wordt een bezoeker die zich schuldig heeft gemaakt, zo niet getracht heeft te maken, aan invoer van contrabande de toegang tot de inrichting ontzegd voor een periode van drie maanden. Van een (poging tot) invoer van contrabande door klagers partner is niet gebleken. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur klagers partner de toegang tot de inrichting voor de duur van drie maanden te ontzeggen, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit die de wet daaraan verbindt. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat klagers familie in het buitenland woont en dat zijn partner zijn enige bezoeker is.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en bepaalt de hoogte daarvan op € 25,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 9 april 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven