Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3822/GV, 10 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3822/GV

betreft: [klager]            datum: 10 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 november 2017 genomen beslissing van – zo begrijpt de beroepscommissie – de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

 

2.         De standpunten

Klager heeft het beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Het is niet juist dat klagers relatie met zijn vriendin niet is aangetoond. De huurwoning die ontruimd moet worden staat op naam van klagers vriendin, omdat zij toentertijd een inkomen had. Bij elk justitiesysteem is bekend dat klager met zijn vriendin en kinderen op dat woonadres verblijft. Ook de reclassering en de wijkagenten kunnen dit bevestigen. Het wijkteam wil klagers gezin uit elkaar halen. Het verlenen van strafonderbreking is dan ook noodzakelijk om zijn vriendin en kinderen onderdak te kunnen bieden. Klagers vriendin is vanwege haar lage inkomen niet in de gelegenheid een woning te huren. Om een woning te kunnen huren moet klager zich kunnen legitimeren. Door middel van strafonderbreking kan klager voorts helpen bij de verhuizing en het opknappen van de nieuwe woning. Het is niet mogelijk zijn vriendin hiervoor te machtigen. Klager is bereid zich aan eventuele bijzondere voorwaarden te houden. Dat heeft klager in het verleden ook altijd gedaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Klagers aanwezigheid bij de ontruiming van een woning is niet noodzakelijk, nu klager hiervoor een beroep op derden kan (laten) doen. Niet is gebleken dat dit laatste niet mogelijk zou zijn. Ook voor wat betreft het zoeken naar een nieuwe woonruimte is niet aannemelijk dat klagers aanwezigheid hierbij noodzakelijk is. Dat de hulp die klagers vriendin kan inroepen in zijn ogen niet de door hem gewenste hulp betreft, doet hier niet aan af. De selectiefunctionaris heeft omtrent de relatie tussen klager en zijn vriendin navraag gedaan. Vanuit de inrichting was hier niets over bekend. Nu onduidelijk is of klager is verzocht de relatie met stukken nader te onderbouwen, zal deze afwijzingsgrond buiten beschouwing worden gelaten.

Op klagers verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van 120 dagen wegens – kort gezegd – vermogensdelicten en in verband met de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 13 april 2018.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om strafonderbreking.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager verzoekt om strafonderbreking voor de duur van anderhalf tot twee maanden om een woning voor zijn vriendin en kinderen te kunnen vinden en te helpen bij de verhuizing en het opknappen van de nieuwe woning.

De beroepscommissie acht onvoldoende aannemelijk geworden dat het noodzakelijk is dat klager voornoemde zaken dient te regelen en dat zijn vriendin dit, al dan niet bijgestaan door anderen, niet eigenhandig zou kunnen doen. Ook is niet gebleken dat bovengenoemde zaken niet aan derden kunnen worden uitbesteed. Derhalve kan de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 10 april 2018

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven