Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 18/0208/GA, 5 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         18/208/GA

Betreft:            [klager]            datum: 5 april 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M. Westerhuis, namens […], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 24 januari 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

 

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 maart 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.M. Westerhuis, mevrouw J. Horlings, plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het PPC van de p.i. Vught, en mevrouw mr. M. ten Bosch, juridisch medewerker bij voormelde inrichting.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 24 januari 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De behandelend psychiater stelt dat klagers toestandsbeeld na een initiële dwangbehandeling dermate was verbeterd dat klager op de afdeling kon verblijven, maar dat hij nog steeds symptomen van een psychose vertoonde. Klager stelt zich evenwel achterdochtig op, omdat het leven hem heeft geleerd dat hij niemand kan vertrouwen. Om die reden meent hij dat hij geen antwoord hoeft te geven op hetgeen in een gesprek aan hem wordt voorgelegd. Als hij zich onveilig voelt, is hij afwerend in het contact en zet hij zijn hakken in het zand. Het zich achterdochtig opstellen of geen antwoord willen geven maakt echter niet dat sprake is van symptomen van een psychose. Klager is niet duidelijk gediagnosticeerd en er lijkt sprake te zijn van beeldvorming. Als klager met respect wordt behandeld, is geen separatie of toediening van antipsychotica noodzakelijk. Juist het dwingende karakter in de omgang met hem maakt dat hij soms verbaal ‘uit zijn slof schiet’. Dit heeft echter nooit tot gevaarlijke situaties ten opzichte van hemzelf of anderen geleid. Sinds de tenuitvoerlegging van de a-dwangbehandeling is geschorst (RSJ 30 januari 2018, 18/0207/SGA), neemt klager vrijwillig het depot. Hoewel hij niet vindt dat hij (antipsychotische) medicatie nodig heeft, is hij bereid mee te werken aan inname van de voorgeschreven medicatie. Als hij dat niet doet, wordt de medicatie immers onder dwang toegediend. Nu klager meewerkt aan de inname van medicatie, is een dwangbehandeling niet langer noodzakelijk.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers gesteldheid is al langere tijd instabiel. Hij heeft een psychotisch toestandsbeeld en is paranoïde, chaotisch en warrig. Voorts is hij geagiteerd en dreigend in het contact met (behandelend) personeel en heeft hij een matige persoonlijke verzorging. Om die reden is hij reeds tweemaal verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (verder: b-dwangbehandeling). Bij binnenkomst in het PPC van de p.i. Vught heeft hij in afzondering verbleven en aan een individueel programma deelgenomen. Van duurzame stabilisatie is (nog) geen sprake en klager weigert nog steeds vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen. Hij heeft geen ziektebesef en vindt niet dat hij medicatie nodig heeft. Hij werkt slechts mee aan het nemen van zijn medicatie, omdat hem een dwangbehandeling boven het hoofd hangt. Aan de criteria voor toepassing van zowel een a- als een b-dwangbehandeling is voldaan. Er is sprake van een stoornis waar daadwerkelijk een gevaar uit voortkomt. Dit gevaar bestaat uit het feit dat klager sterk kan ageren en zich continu dreigend opstelt naar het personeel. Door de medicatie die hij krijgt is het gevaar thans verminderd. Uit de stukken blijkt echter dat de agressie bij klager toeneemt als hij geen medicatie gebruikt. Nu hij reeds langere tijd medicatie gebruikt, is thans geen sprake van een concreet gevaar. Het psychotisch toestandsbeeld van klager blijft niet beperkt tot achterdocht, maar kent meer symptomen op basis waarvan de behandelend en de onafhankelijk psychiater de onderhavige diagnose hebben gesteld. Voorts wordt elke gedetineerde, klager niet uitgezonderd, met respect behandeld. 

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw vindt als uiterste middel een geneeskundige behandeling plaats voor zover aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Voor toepassing van een a-dwangbehandeling dient sprake te zijn van ten minste één gevaar zoals genoemd in artikel 46a van de Pbw.

Blijkens de stukken heeft de directeur tot toepassing van een a-dwangbehandeling beslist vanwege het gevaar dat klager een ander van het leven zal beroven, dan wel ernstig zal verwonden. Dit gevaar wordt veroorzaakt doordat klager paranoïde, chaotisch en warrig is en zich in het contact met het (behandelend) personeel geagiteerd en dreigend opstelt. De behandelend psychiater heeft met betrekking tot het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens klager doet veroorzaken, te kennen gegeven dat klager bekend is met meerdere geweldsdelicten, waaronder het delict waarvoor hij thans is gedetineerd, waarbij aannemelijk is dat dit door zijn psychotisch toestandsbeeld is ingegeven. Voorts geeft de behandelend psychiater aan dat de dreiging naar het afdelingspersoneel weliswaar is verminderd, maar dat klager bij bepaalde onderwerpen nog kan opvlammen. De onafhankelijke psychiater die klager kort tevoren heeft bezocht, heeft aangegeven dat volgens het personeel sprake is van een werkbare situatie nu klager aan een individueel programma deelneemt. Als onderwerpen worden besproken die niet naar klagers wens zijn, kan hij echter dreigend in het contact worden. Voorts heeft de onafhankelijke psychiater te kennen gegeven dat niet duidelijk is wanneer weer extern gevaar is te verwachten.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stoornis van de geestesvermogens klager gevaar doet veroorzaken, welk gevaar zonder de a-dwangbehandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Uit de stukken blijkt onvoldoende concreet dat sprake is van een gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw. Daartoe overweegt de beroepscommissie dat de behandelend psychiater in zijn advies aan de directeur heeft vermeld dat de dreiging naar het afdelingspersoneel is verminderd. Ook de onafhankelijke psychiater heeft vermeld dat het personeel aangeeft dat er een werkbare situatie is. De beroepscommissie hecht hier des te meer waarde aan nu de onafhankelijk psychiater overweegt de behandeling als zinvol te beschouwen indien gevaar voor begeleidend en behandelend personeel dient te worden afgewend. In samenhang met de mededeling van de onafhankelijke psychiater dat niet duidelijk is wanneer extern gevaar weer te verwachten is, is de beroepscommissie van oordeel dat uit de adviezen het gevaar onvoldoende blijkt. Daarbij komt dat klager momenteel vrijwillig, zij het onder dreiging van een dwangbehandeling bij weigering, zijn depot-antipsychoticum neemt en daar positief op reageert. Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur op grond van de adviezen niet tot toepassing van de a-dwangbehandeling heeft kunnen overgaan. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht, nu de beslissing van de directeur is geschorst, geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 5 april 2018.

 

 

secretaris         voorzitter

 

 

 

 

 

Naar boven