Nummer : 18/668/STA
Betreft : [klager] datum: 9 april 2018
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift tevens beroepschrift van het hoofd van FPC De Kijvelanden, verder verzoeker te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 67, vierde lid, tweede volzin, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van 29 maart 2018 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager inzake de verlenging van klagers afdelingsarrest ingaande op 21 februari 2018.
De voorzitter heeft kennisgenomen van bedoelde uitspraak van de beklagcommissie en de onderliggende stukken alsook van de schriftelijke reactie van klagers raadsman mr. B.J.H. Sijbom op het schorsingsverzoek.
1. De standpunten
Verzoeker heeft het verzoek als volgt toegelicht.
De beklagcommissie doet het voorkomen alsof de enige reden voor de verlenging is gelegen in het gesprek dat nog moet plaatsvinden. Het gesprek is echter één van de voorwaarden voor opheffing van de maatregel. Klager voldoet momenteel niet aan meerdere voorwaarden en werkt onvoldoende mee om de staf meer zicht te laten krijgen op zijn gemoedstoestand of het inplannen van toetsmomenten. Actief is geprobeerd om een afspraak met klager en zijn raadsman te plannen maar buiten de schuld van de inrichting is die afspraak meermalen niet doorgegaan. Doordat klager niet in samenwerking is met het behandelteam en niet aangeeft wat er bij hem speelt is het voor het behandelteam moeilijk om hem in te schatten en zijn gemoedstoestand te beoordelen. Het komt zeer regelmatig voor dat klager in een gesprek niet zegt wat hem bezighoudt of wat hem frustreert en daarna een (tucht)klacht of een schorsingsverzoek binnenkomt waaruit duidelijk blijkt dat dingen hem dwars zitten. Wanneer er dan opnieuw een gesprek met hem plaatsvindt om te praten over de ingediende klachten houdt hij dit af en zegt hij de klachten op zitting te willen laten komen. Duidelijk is dat zijn frustratie toeneemt maar hierover is geen gesprek te voeren. Het delictgedrag in het verleden kende eenzelfde aanloop van frustraties, bedreigingen en onderhuidse boosheid. De delictdynamiek is onveranderd gebleven. Klager heeft zelf onvoldoende interne remming om zijn gedrag te sturen met daarbij het risico dat hij gaat handelen wanneer spanning en frustratie oplopen. Dit maakt dat het niet veilig is als hij zich vrij door de inrichting kan bewegen en is onvoldoende in te schatten hoe hij op bepaalde medewerkers zal reageren. Op de afdeling is hij wel functioneel in contact met staf en medeverpleegden maar niet getoetst kan worden of de orde en de veiligheid gewaarborgd kunnen blijven indien klager zich onbegeleid door de inrichting kan bewegen. De inrichting tracht de impasse te doorbreken door hem begeleide momenten buiten de afdeling aan te bieden door middel van het volgen van blokken (onder begeleiding) maar klager wenst hier niet aan mee te werken. Het volgen van blokken onder begeleiding was bedoeld om een toetsmoment te creëren en geen teken dat klager goed zou functioneren en daardoor ook weer blokken mag volgen. Schorsingsverzoeken van klager tegen verlengingen van het afdelingsarrest zijn in de uitspraken met de kenmerken18/228/STA, 18/311/STA, 18/420/STA en 18/586/STA afgewezen. De laatste uitspraak betrof de verlenging van de maatregel op 20 maart 2018. Niet geoordeeld is dat de maatregel te lang voortduurde en onredelijk of onbillijk zou zijn.
Om de orde en de veiligheid in de inrichting te kunnen waarborgen, is het nog steeds nodig om de bewegingsvrijheid van klager te beperken en hem enkel onder begeleiding door de inrichting te laten bewegen. Klager kan op deze wijze zijn therapie en arbeidsblokken volgen en is slechts gedeeltelijk beperkt om de veiligheid van medewerkers te waarborgen. Dat het afdelingsarrest zo lang voortduurt, is gelegen in het gedrag van klager. Hij kan hierin verandering brengen door met het behandelteam samen te werken en open te zijn over zijn frustraties en boosheid. Het behandelteam zou hem dan kunnen helpen hier op een adequatere manier mee om te gaan. Aangezien openheid geven over frustraties voor klager moeilijk is, heeft het behandelteam hem tevens de mogelijkheid gegeven om te laten zien hoe hij zich gedraagt in de inrichting en richting bepaalde medewerkers door begeleid naar blokken te kunnen. Dit wordt door klager geweigerd waardoor het behandelteam onvoldoende mogelijkheden heeft om zijn gedrag en de daarmee samenhangende orde en veiligheid te toetsen.
Klager heeft daarop als volgt gereageerd.
Hij ontkent boos en gefrustreerd te zijn. Hij heeft gesprekken met de medewerkers maar beide partijen zijn het niet met elkaar eens. Dat klager een andere mening heeft dan de inrichting zou niet moeten betekenen dat hij niet in contact is met het personeel. Hij is alleen niet op de gewenste wijze in contact met het personeel. De inrichting heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor de verlenging anders dan de reden dat de veiligheid in de inrichting in geding zou zijn. Nu het afdelingsarrest reeds drie maanden duurt en klaarblijkelijk nog een maand voortduurt, dient de inrichting een nadere onderbouwing te geven van (nieuwe) feiten en omstandigheden die een dergelijke verlenging rechtvaardigen. Klager heeft nog nooit een (fysiek) incident in de inrichting gehad. Ook anderszins blijkt niet van omstandigheden dat klager gevaarlijk is. Hij doet iedere dag mee met de dagopening en – sluiting en zorgt goed voor zijn cel en voor zichzelf. Hij groet personeelsleden op de gang. De enkele omstandigheid dat klager onvoldoende het contact aangaat met de personeelsleden is onvoldoende om aan te nemen dat de veiligheid binnen de inrichting in het geding is. Er is geen sprake van een spoedeisend belang.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt vast dat de beklagcommissie het beklag van klager tegen een door verzoeker genomen beslissing tot verlenging van klagers afdelingsarrest, ingaande op 21 februari 2018 voor de duur van maximaal vier weken gegrond heeft verklaard.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een uitspraak van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist.
In het licht van de aangevoerde feiten en omstandigheden en met name de motivering door verzoeker van de belangen bij voortzetting van het aan klager opgelegde afdelingsarrest, die inhoudt dat het in verband met het belang van de orde en de veiligheid in de inrichting nog steeds niet verantwoord wordt geacht dat klager zich onbegeleid door de inrichting begeeft omdat hij de medewerkers, tegen wie hij beschuldigingen blijft uiten, in de inrichting tegenkomt. Getracht is om klager geleidelijk weer deel te laten nemen aan blokken en te toetsen hoe het contact met de medewerkers verloopt maar klager weigert nog steeds om deel te nemen aan de blokken. Voorts wil klager alleen in gesprek gaan met het behandelteam als zijn advocaat bij dit gesprek aanwezig is en is dit gesprek nog steeds niet gehouden omdat klagers advocaat aangaf dat hij daarbij niet aanwezig kon zijn.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is het, gelet op de aard van de door klager afgelegde verklaringen zoals blijkt uit de eerdere schorsingszaken en de inschatting dat klager in de hoge fase van vroegsignalering zit, niet onredelijk te achten dat klagers afdelingsarrest met ingang van 21 februari 2018 is verlengd. Het betreft geen ingrijpende beperking van klagers vrijheden nu hem wordt toegestaan om onder begeleiding aan blokken deel te nemen. Klager heeft er echter zelf voor gekozen om niet aan de blokken deel te nemen. Een van de voorwaarden voor opheffing van het afdelingsarrest is dat klager met het behandelteam in contact is en in gesprek gaat. Dat dit gesprek nog steeds niet plaats heeft kunnen vinden, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet aan de inrichting worden verweten. Uit het bovenstaande volgt dat er vooralsnog termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek van het hoofd van de inrichting tot schorsing, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie. Het is aan de beroepscommissie om de beslissing van de beklagcommissie inhoudelijk te beoordelen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de uitspraak van de beklagcommissie, ten dele, voor zover betrekking hebbend op de verlenging van klagers afdelingsarrest ingaande op 21 februari 2018, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.
Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 9 april 2018.
secretaris voorzitter