Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2957/TA, 11 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:           17/2957/TA

betreft: [klager] datum: 11 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2017 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De behandeling van het beroep stond gepland op de zitting van 7 maart 2018, maar is op verzoek van klagers raadsman na ontvangst van een medische verklaring in verband met de gezondheidstoestand van klager aangehouden tot de zitting van 6 april 2018.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught is gehoord […], jurist bij van voormelde tbs-inrichting.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord en heeft hij afstand gedaan van zijn recht daarop.

Klagers raadsman is niet ter zitting verschenen en heeft bij e-mail van 6 april 2018 verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Klager heeft voorafgaand aan de zitting van 6 april 2018 bezwaar gemaakt tegen deelname van mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester aan de beroepscommissie, omdat zij uitspraak heeft gedaan op een schorsingsverzoek hangende het beklag waarop de bestreden uitspraak van de beklagcommissie van 30 augustus 2017 mede ziet. Genoemd lid was daarom niet aanwezig bij de behandeling van het beroep en in haar plaats beslist mr. J.M.L. Niederer mee op de stukken.

 

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft:

a. afzondering met ingang van 9 februari 2017 (PN 2017/69)
b. verlenging van de afzondering met ingang van 9 maart 2017 (PN 2017/99)
c. verlenging van de afzondering met ingang van 6 april 2017 (PN 2017/143)
d. verlenging van de afzondering met ingang van 29 juni 2017 (PN 2017/194).

De beklagcommissie heeft het beklag inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt (schriftelijk) als volgt toegelicht.

Klager wordt bedreiging van een personeelslid in de schoenen geschoven. Hij ervaart dit als groot onrecht, omdat dit niet aan de orde is geweest. De beklagcommissie heeft nauwelijks feitenonderzoek gedaan naar de wisselende verklaringen van de inrichting over de gebeurtenissen op 9 (de beroepscommissie leest 8) februari 2017 die aanleiding zijn geweest klager af te zonderen. De beklagcommissie heeft onvoldoende oog gehad voor de implicaties van de valse beschuldigingen op het behandeltraject en op klager. Klager is door de beklagcommissie niet adequaat in staat gesteld te reageren op de stellingen van de inrichting. Ook achteraf niet, omdat de verklaring van de inrichting ter zitting van de beklagcommissie niet op schrift is gesteld. De beklagcommissie heeft geen debat tussen klager en de inrichting willen toestaan en klager buiten aanwezigheid van de inrichting gehoord. De beklagcommissie heeft klager bovendien slechts 20 minuten willen aanhoren.

Het ontbreken van introspectief vermogen van het behandelteam over de vraag waar het is misgegaan, heeft klagers behandeling op slot gezet. Er wordt zelfs naar aanleiding van de gebeurtenissen op 9 (de beroepscommissie leest 8) februari 2017 een zorgconferentie gepland. Er is een impasse in de behandeling door de valse beschuldigingen; de inrichting heeft daar niet van terug willen komen en geen adequaat onderzoek willen doen. De inrichting komt met drie verschillende versies van het gebeurde en blijft volhouden dat de situatie bedreigend was.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Er zijn geen verschillende verklaringen van de inrichting over de aanleiding tot de afzondering en de verlengingen daarvan. Op 8 februari 2017 is een conflict geweest en dat escaleerde, waarna klager is verzocht naar zijn kamer te gaan. Klager heeft daar geen gevolg aan gegeven, heeft een personeelslid uitgemaakt voor onder meer hoerenkind en kankerjong en heeft een slaande beweging naar een ander personeelslid gemaakt, waarna alarm is geslagen en klager is ingesloten. De volgende dag is hem op grond van die gedragingen afzondering opgelegd. De verlengingen van die maatregel zijn niet alleen gebaseerd op die escalatie.

Volgens de huidige behandelcoördinator van klager is de zorgconferentie op verzoek van klagers raadsman uitgesteld in verband met een te voeren ‘driegesprek’ tussen klager, zijn raadsman en klagers behandelcoördinator. De raadsman wilde dat zo’n ‘driegesprek’ wekelijks zou plaatsvinden, maar dat was niet in te plannen. Er is een wel ander (gespreks)voorstel gedaan, waarna het ‘driegesprek’ is beëindigd. De inrichting wil wel toewerken naar verlof, maar de bal ligt nu bij klager. Klager is minimaal en louter functioneel in contact en daardoor komt de inrichting niet verder met hem. Vooral door dat minimale contact is afzondering meermalen verlengd. Het gaat nu iets beter dan voorheen, maar in de kern houdt klager nog steeds contact af. Hij stelt zich niet open, ondanks dat de inrichting hem daartoe op allerlei manieren probeert te bewegen. Het beeld dat klager op de longstayafdeling Niers in Nijmegen laat zien, komt overeen met het beeld dat hij liet ziet in de longstayvoorziening in Vught waar hij voor zijn overplaatsing naar Nijmegen verbleef. Ook daar vermeed klager contact en negeerde hij iedereen.

Door de beklagcommissie is er bewust voor gekozen klager en de inrichting apart te horen. Klager heeft op de afdeling zijn zegje kunnen doen tegenover de voorzitter en de secretaris van de beklagcommissie. Hetgeen klager heeft verklaard, is teruggekoppeld ter zitting van de beklagcommissie. Vervolgens is de inrichting ter zitting gehoord.

 

3.         De beoordeling

Blijkens de email van klagers raadsman is bij hem verwarring ontstaan over de datum van de behandeling van de zaak door de beroepscommissie; hij heeft daarvoor excuses aan klager en de beroepscommissie aangeboden en verzocht om aanhouding van de behandeling op de grond dat klager niet de dupe van zijn fout mag worden, in aanmerking genomen dat klagers raadsman tracht in nauwe samenwerking met de behandelcoördinator gesprekken op gang te brengen en het zou klager helpen als zijn raadsman op een volgende zitting in de gelegenheid wordt gesteld zijn zaak te bepleiten.

De beroepscommissie wijst dit verzoek af. Op verzoek van klagers raadsman is de eerder ingeplande behandeling van het beroep van klager aangehouden tot de zitting van 6 april 2018 in de p.i .Vught en is voor de behandeling van het beroep geruime tijd uitgetrokken, eveneens op verzoek van de raadsman.

Uit de emailwisseling tussen het secretariaat van de Raad en klagers raadsman komt naar voren dat klagers raadsman reeds op 14 maart 2018 kenbaar is gemaakt dat de zitting op 6 april 2018 zou plaatsvinden, waarna klagers raadsman op 14 maart 2018 het secretariaat van de Raad bovendien heeft bericht dat ook het beroep van een van zijn andere cliënten op 6 april 2018 ingepland kan worden. De beroepscommissie acht zich verder op grond van de stukken en het behandelde ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Gelet op het vorenstaande ziet de beroepscommissie geen aanleiding de behandeling van het beroep opnieuw aan te houden.

Inhoudelijk wordt het volgende overwogen.

De beroepscommissie neemt als voldoende vaststaand aan dat klager op 8 februari 2017 na een discussie instructies niet heeft opgevolgd, personeel heeft uitgescholden, heeft geweigerd zijn kamer in te gaan en een slaande beweging naar een personeelslid heeft gemaakt, waarna alarm is geslagen en klager is ingesloten. In aanvullende informatie (van 26 juli 2017 op het verlengingsadvies van de inrichting) staat dezelfde beschrijving van het incident vermeld als in de schriftelijke mededeling van 9 februari 2017. In de wettelijke aantekeningen over de periode van 8 november 2016 tot 1 maart 2017 staat vermeld dat klager op 8 februari 2017 op een dreigende manier, met zijn vuist omhoog, naar een staflid is gelopen en door een ander staflid is tegengehouden. In de schriftelijke mededeling van de beslissing tot verlenging van de afzondering van 26 juni 2017 staat beschreven dat klager een beweging maakte alsof hij medewerkers wilde aanvliegen. De beroepscommissie stelt vast dat deze versies van het gebeurde niet letterlijk overeenkomen, maar in de kern wel op hetzelfde neerkomen. Van essentiële verschillen, zoals door de raadsman gesuggereerd, is derhalve geen sprake.

Het opleggen van afzondering vanwege klagers gedragingen in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting kan niet onredelijk of onbillijk worden genoemd. Klagers enkele stelling dat hij personeel niet heeft bedreigd is in het licht van genoemde beschrijvingen van zijn gedrag niet aannemelijk geworden.

De beroepscommissie stelt voorts vast dat de reden voor het verlengen van de afzondering, anders dan klager heeft betoogd, niet alleen verband houdt met het incident van 8 februari 2017, maar vooral met het feit dat klager amper in contact was met personeel en geen afspraken met hem waren te maken over het nodige contact om in te kunnen schatten of het veilig was hem op de afdeling te kunnen laten verblijven. De verlengingsbeslissing van 9 maart 2017 houdt in dat klager wisselend met personeel omging, geen antwoord gaf of in discussie ging en snauwde naar personeel. In de verlengingsbeslissing van 6 april 2017 staat vermeld dat steeds is geprobeerd een inschatting van klager te maken, maar dat hij niet meewerkte, minimaal in contact was, geen uitsluiting in de ochtenden wilde, zich bij uitsluiting om 13.00 uur vaak slapende hield en beddengoed over het hoofd trok, personeel negeerde of naar hen snauwde. In de verlengingsbeslissing van 29 juni 2017 is hetzelfde gedrag beschreven en vermeld dat klager geen inzet toonde om tot beëindiging van afzondering te kunnen komen. De beslissingen de afzondering te laten voortduren zijn in het licht hiervan niet onredelijk of onbillijk te noemen.

De beroepscommissie ziet daarom geen aanleiding ten aanzien van de afzondering en de verlengingsbeslissingen tot een andere beslissing te komen dan die van de beklagcommissie.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 11 april 2018.

 

 

                 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven