Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/2971/GA, 16 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/2971/GA

betreft: [Klager]           datum: 16 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 augustus 2017 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 februari 2018, gehouden in de p.i. Vught, is gehoord klagers raadsman mr. J. Schepers. Hoewel klager op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van de p.i. Middelburg heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het feit dat klager te lang in het basisprogramma heeft verbleven (MB-2017-000120). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is als gevolg van een incident van 27 juni 2017, waarbij hij onterecht is betrokken en waarvoor geen sanctie is opgelegd, te laat in het plusprogramma geplaatst. Hij ziet zichzelf als slachtoffer van het incident en de directeur heeft door klager geen sanctie op te leggen impliciet erkend dat klager geen verwijt kan worden gemaakt. Daarbij komt dat klager ten tijde van het incident reeds had moeten zijn gepromoveerd. Bij klagers overplaatsing vanuit de p.i. Dordrecht naar de p.i. Middelburg waren reeds acht weken verstreken. Klager heeft aanspraak op promotie als hij gedurende zes weken op alle onderdelen van goed gedrag positief scoort. Hij had derhalve ruim voor het incident al gepromoveerd moeten zijn. Voor zover de beklagcommissie stelt dat van een vertraging van slechts twee weken sprake is, is dit onjuist. Klager is pas na elf weken gepromoveerd, zodat de vertraging bijna vijf weken beloopt.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Een gedetineerde heeft, gelet op het bepaalde in artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) aanspraak op promotie indien hij op alle onderdelen van goed gedrag positief scoort gedurende een periode van zes weken. De directeur beoordeelt de onderdelen van goed gedrag op basis van bijlage 1 – het zogeheten toetsingskader ‘stimuleren en ontmoedigen’ – van de Regeling.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (onder meer RSJ 13 juli 2016, 16/0799/GA, RSJ 9 juni 2017, 17/0727/GA, en RSJ 21 december 2017, 17/2106/GA) dient de directeur voorafgaand aan een beslissing een gedetineerde niet te promoveren een belangenafweging te maken tussen het aan de beslissing ten grondslag gelegde negatieve gedrag van de gedetineerde enerzijds en diens structurele gedrag, waaronder ook zijn positieve gedrag, anderzijds. Deze belangenafweging dient gemotiveerd en schriftelijk kenbaar te zijn, enerzijds opdat voor klager zijn gedragingen die tot de beslissing hem niet te promoveren hebben geleid inzichtelijk zijn en anderzijds opdat deze in beklag en in beroep kan worden getoetst.

Uiterlijk zes weken na binnenkomst dient te worden bezien of een gedetineerde (weer) kan promoveren. Nu klager op 4 mei 2017 is overgeplaatst naar de p.i. Middelburg, had uiterlijk op 15 juni 2017 aan de hand van een (schriftelijk kenbare) belangenafweging moeten worden bezien of klager voor promotie in aanmerking kwam. De beroepscommissie stelt vast dat een schriftelijk kenbare belangenafweging zoals vorenbedoeld ontbreekt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Voorts acht de beroepscommissie termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Klager is op 18 juli 2017 in het plusprogramma geplaatst. Zodoende bepaalt de beroepscommissie de hoogte van de tegemoetkoming op € 5,= voor iedere week die de directeur in verzuim is gebleven en kent zij klager een tegemoetkoming van (in totaal) € 25,= toe.  

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 16 april 2018.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven