Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/3484/GA, 17 april 2018, beroep
Uitspraakdatum:17-04-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          17/3484/GA

betreft: [klager]            datum: 17 april 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens

[…], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 oktober 2017 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

 

De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis (ZB-2017-172).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager stelt zich primair op het standpunt dat op grond van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ klagers verlof niet had mogen worden ingetrokken. De ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ maakt geen onderscheid tussen een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) en een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en regimes van beperkte gemeenschap. Uit niets blijkt dat een b.b.i. en een z.b.b.i. geen onderdeel uitmaken van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’. Ook is niet gebleken dat het Drugsontmoedigingsbeleid om die reden is blijven gelden. Voorts is niet gebleken van redenen op grond waarvan mocht worden afgeweken van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’. Klagers klacht inzake de positieve uitslag bij een urinecontrole op 6 december 2016 is gegrond verklaard, daar de urinecontrole niet conform de regels was afgenomen. De urinecontrole bij binnenkomst in de b.b.i. in de locatie Zuyder Bos betrof dan ook klagers eerste positieve urinecontrole in drie maanden. Subsidiair stelt klager zich op het standpunt dat slechts de helft van het eerstvolgende verlof had mogen worden ingetrokken. Klager verzoekt hem te compenseren in de vorm van een verlofmoment.

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder d in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ wordt een positieve uitslag bij een urinecontrole op softdrugs voor de eerste en de tweede keer (binnen drie maanden) bestraft met een gesprek en een disciplinaire straf van maximaal vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel en intrekking van de helft van het eerstvolgende verlof.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis, hetgeen is bevestigd in het daarna uitgevoerde herhalingsonderzoek. De beroepscommissie stelt vast dat de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf afwijkt van de strafmaat zoals vermeld op de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’. De hoogte van de opgelegde disciplinaire straf correspondeert wel met het binnen de penitentiaire inrichting Heerhugowaard geldende sanctiebeleid (z.)b.b.i. Hiertoe heeft de directeur (in beklag) aangegeven dat binnen dit sanctiebeleid een onderscheid in sanctionering wordt gemaakt tussen (z.)b.b.i. en regimes van beperkte gemeenschap. Aangezien in een b.b.i. en een z.b.b.i. sprake is van meer vrijheden wordt van gedetineerden een grotere verantwoordelijkheid verwacht dan van gedetineerden in regimes van beperkte gemeenschap. Wanneer een gedetineerde dit vertrouwen schaadt en aantoont niet met de verkregen verantwoordelijkheden om te kunnen gaan, volgt – in vergelijking met een gedetineerde die in een regime van beperkte gemeenschap verblijft – een zwaardere straf. Verder is het in een (z.)b.b.i. niet mogelijk een cellulaire straf op te leggen, aangezien gedetineerden niet over een eigen cel beschikken.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur feiten en omstandigheden aangevoerd die een afwijking van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ rechtvaardigen. De directeur heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen tot de opgelegde disciplinaire straf. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

M.G. Bikker, secretaris, op 17 april 2018

 

 

 

 

           

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven