nummer: 17/3918/GV
betreft: [klager] datum: 17 april 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M. Feenstra, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 augustus 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris), alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Gelet op de naderende einddatum van klagers detentie, dient zijn belang om zijn terugkeer in de maatschappij voor te bereiden steeds zwaarder te wegen ten opzichte van de eventuele risico’s die een verlofverlening met zich mee kan brengen. Hiertoe wordt verwezen naar RSJ 18 december 2012, 12/3536/GV. Het is van belang dat klager de banden met zijn moeder en broer behoudt en dat hem zoveel mogelijk de ruimte wordt geboden de contacten met zijn familie te onderhouden. Een toewijzing van het verzoek om algemeen verlof biedt klager de mogelijkheid te laten zien dat dit ongestoord kan plaatsvinden. Het zal de familiebanden versterken en hem zodoende in een sterk netwerk te laten terechtkomen op het moment dat klagers detentieperiode ten einde is gekomen. Ook zal het klager motiveren positief gedrag te laten zien. De bestreden beslissing getuigt niet van een redelijke of billijke belangenafweging. Voorts betroffen de urinecontroles van de laatste vier maanden uitsluitend positieve uitslagen. Er is slechts sprake van vermoedens van geweld binnen de inrichting, maar dit wordt niet met objectief bewijs gestaafd. Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De door raadsvrouw genoemde argumenten kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Hierbij is het forse strafrestant en klagers agressieproblematiek meegewogen. Ten aanzien van klager is recent wederom een rapport opgemaakt.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het multidisciplinair overleg en de vrijhedencommissie hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is driemaal disciplinair gestraft, wegens werkweigering en verbale agressie. Het psychologisch onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. In het reclasseringsadvies wordt de kans op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat, daar klager zich bij de jeugdreclassering aan toezicht had onttrokken. Nu klagers paspoort binnenkort verloopt, zal hij ten tijde van het te verlenen verlof niet over een geldig legitimatiebewijs beschikken. Klager is hierop gewezen, maar heeft nog geen stappen ondernomen. Alles overziende is er onvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof.
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlofverlening, onder de voorwaarde dat klager op geen enkele wijze contact heeft met het slachtoffer en zich niet in de buurt van het slachtoffer begeeft.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens poging tot moord. Aansluitend dient hij twintig dagen jeugddetentie te ondergaan. Voorts heeft klager een betalingsverplichting in verband met een schadevergoedingsmaatregel van € 10.475,29. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 27 juni 2018.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Vaststaat dat klager in de periode van 13 juli 2017 tot en met 26 juli 2017 driemaal disciplinair is gestraft, wegens werkweigering en verbale agressie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d. en e. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Bovendien is niet gebleken dat klager voldoet aan de in Nederland geldende identificatieplicht, zoals vastgelegd in artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. Gelet hierop en op artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht, dat het niet voldoen aan deze verplichting strafbaar stelt, kan het niet in het bezit zijn van een geldig legitimatiebewijs reden zijn een verlofaanvraag af te wijzen (vergelijk RSJ 15 april 2013, 13/0403/GA). Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 17 april 2018
secretaris voorzitter